opinie

Geen azijnverhalen maar principiële bezwaren

In het Nederlands Dagblad van 2 juli jongstleden zegt Arie Slob, kamerlid voor de Christenunie, dat hij grote moeite heeft met mijn "azijnverhalen" over de Tweede Fase in het voortgezet onderwijs. Volgens Slob maak ik mij schuldig aan "ongenuanceerde verhalen die onnodige onrust in het veld veroorzaken." Door alsmaar te herhalen dat de tweede fase een mislukking is, zou ik geen recht doen aan het onderwijspersoneel dat hard zijn best doet om van de vernieuwingen een succes te maken. Slob gebruikt daarmee dezelfde redenering als de PvdA, wanneer ik wijs op de grote problemen in het onderwijs. Door zich te beroepen op de mensen die (nog) plezier hebben in hun werk op school, wordt het falende beleid van de overheid gelegitimeerd. Daarmee worden aan tegengeluiden de mond gesnoerd. Ik geloof dan ook niet dat het onderwijs er baat bij heeft, indien de Tweede Kamer problemen verzwijgt ten gunste van het publieke effect.

Slob erkent dat de kritiek op de tweede fase niet mis is. Door de hoge werkdruk brokkelt het draagvlak onder leerkrachten af; docenten vervallen in oude patronen en het ziekteverzuim neemt toe. Deze serieuze kritiek is echter geen reden voor hem om vraagtekens te plaatsen bij de grootste verandering in het voortgezet onderwijs sinds de invoering van de mammoetwet. Met de staatssecretaris is Slob van mening dat de Tweede Fase en het studiehuis in principe goede ontwikkelingen zijn, die hier en daar wat moeten worden aangepast.

In tegenstelling tot de heer Slob en staatssecretaris Adelmund heb ik wel principiële bezwaren tegen de Tweede Fase. Daarom zou het hypocriet zijn, als ik die omwille van de goede vrede in het onderwijs achterwege zou laten. Ten eerste vormen de profielen in de Tweede Fase een beknellend stelsel voor leerlingen. Dit in tegenstelling tot de vrije pakketkeuze van weleer. Als gevolg van deze stelselwijziging stellen hogescholen en universiteiten nu hun eigen aanvullende toelatingseisen, terwijl algemene toegankelijkheid met een diploma uit het voortgezet onderwijs uitgangspunt hoort te zijn.

Ten tweede bleek de Tweede Fase te zwaar, maar maken niet alle scholen gebruik van de verlichtingsmogelijkheden, waardoor de verschillen tussen de instellingen toenemen. Dat is een zeer ongewenste ontwikkeling. Diploma's behoren in het hele land dezelfde betekenis te hebben. Ten derde heeft de invoering van het studiehuis zeer negatieve gevolgen voor de vorm van het onderwijs. Dit systeem, waarbij de leerling veel meer zelfstandigheid krijgt en de leraar bijgevolg veel minder klassikaal lesgeeft, is funest voor leerling en leerkracht. Lang niet alle leerlingen kunnen omgaan met de grotere vrijheid. Daarnaast is het begrijpelijk dat het enthousiasme van de leerkrachten terugloopt als zij worden gedegradeerd tot begeleiders die meer bezig zijn met afvinken dan met lesgeven. Het wekt bij mij dan ook geen enkele verbazing, dat uit onderzoek blijkt dat veel leerkrachten vervallen in oude patronen.

Vanzelfsprekend heeft Slob het volste recht om kritiek te geven op mijn ideeën over de tweede fase; dat is een onderdeel van het politieke debat. Maar door mijn bijdrage te diskwalificeren tot azijnverhaal gaat hij de fundamentele discussie over de Tweede Fase en de negatieve gevolgen ervan uit de weg. Dat is niet goed voor het onderwijs en het publieke effect van zijn stilzwijgen zal pas over enkele jaren zichtbaar worden. Helaas is dan vermoedelijk weer een heel cohort middelbare scholieren als proefkonijn voor een ondoordachte onderwijsvernieuwing ingezet.