Aan het socialisme

Gedicht van Huub Oosterhuis, door hem voorgedragen op Festival Tomaat, 16 september 2001 in Heeswijk-Dinther

Doe de boeken dicht en bedenk wat je nu te doen staat.

Dat zegt ge mij na twee en vijftig jaar lezen, kijken denken, niet begrijpen, bijscholen, woede. En weer.

'O God, ik sta aan de verkeerde kant mijn liefde gaat verloren,' schreef Herman Gorter, de dichter van De lente komt van ver en stortte zich in uw armen… 'een vlies, een zachte film het socialisme, een glimmer van het socialisme zweeft door de maatschappij.'

Ik zong u, ik was zestien, rooms, in een zaaltje in de Amsterdamse Pijp, op meer dan honderd melodieën: optrekkende stoeten naar een lichtstad. Het zou jaren, weg en omweg duren voor ge werd mijn strengste lerares, mijn liefste utopie.

Utopieën, glazen huizen waarin wij wonen, door de ramen weten wij niet wat wij zien. Ziende deze wereld door de ogen der armen weten wij niet wat wij zien.

Wie kan zonder u, utopie? U klinkt as een dame, u bent een straatmeid. Onder uw damasten gewaden draagt u een spijkerbroek Ik wil u om me heen als geneurie, uw geparfumeerde adem uw fluisteringen in mijn oor, uw schouder tegen mijn schouder - zonder u krijg ik hoofdpijn

Ik was nog geen dag zonder u in gedachten Ik heb u geleerd in donkere tijden, ik ben van het donker een dankbare leerling: bent u gestorven, ik denk u weer levend. Duizend doden zijt gij gestorven, mijn denken houd u niet bij.

Staat op, verworpenen der aarde, heb je gezongen. Nu ben je zelf een verworpene dakloze van gegoede huize die zich schaamt voor haar naam, gehoond door de groten der aarde.

Je kunt ook zonder naam, je wordt door naamlozen zonder woorden gedaan. Je bent tot op vandaag nog nooit voorgoed gestorven, utopie van een vrolijker wereld dan deze, even vol mensen even onbestendig het weer maar water schoon en woorden betrouwbaar. Daar wordt geen gehuil meer gehoord geen stem van geschrei, geen zuigeling zal meer Na een paar dagen al sterven, jonge mensen sterven daar pas op hun honderdste. Wij bouwen huizen en wonen erin, planten wijngaarden, eten de vruchten - bouwen niet meer en anderen wonen erin, planten niet meer en anderen zuipen het op. Koning en kroonprins zwoegen voor vreemdelingen weduwen, wezen. Grondwet: solidariteit Godsdienst: alles voor allen.

Ik heb de boeken dichtgedaan: Een snuiver staat op mijn drempel Een spuiter snurkt in mijn bloembed

Doe de boeken open, zeg je, en lees, vergeet niet wat ooit werd gezien, scherp je geweten aan wat staat geschreven.

bedenk en zing in een zaaltje wat je nu te doen staat