opinie

Sponsoren scholen is slechte zaak

Momenteel probeert bijna een derde van de Nederlandse basisscholen via een zegelactie van chipsfabrikant Smiths de schoolbibliotheek uit te breiden. Sponsoring van scholen is in. Sinds 1997 is een convenant (gedragscode) voor sponsoring op scholen van kracht, om de toenemende sponsorpraktijken op scholen in goede banen te kunnen leiden. Onlangs werden de resultaten bekend van een inventarisatie naar de praktische betekenis van dit convenant. Die stemmen staatssecretaris Adelmund tot tevredenheid, maar daar is geen enkele reden toe, meent Harry van Bommel, onderwijswoordvoerder voor de SP. Sponsoring binnen het onderwijs is zeer schadelijk voor een onderwijsstelsel dat gekenmerkt zou moeten worden door gelijke toegankelijkheid en onafhankelijkheid.

Sponsoring van scholen komt regelmatig voor in het primair en voortgezet onderwijs. Concreet gaat het dan over gesponsorde lessen, leermiddelen of klaslokalen, reclame in schoolkranten of op schoolborden, het uitdelen van producten of bijvoorbeeld het sponsoren van sportdagen en schoolreisjes. De sponsor verwacht op zijn beurt een tegenprestatie. De Tweede Kamer, allerlei onderwijs- en belangenorganisaties maken zich al langer zorgen over de toename van de sponsoring binnen de school. Dit leidde er in 1997 toe dat de toenmalige staatssecretaris Netelenbos een convenant afsloot met 15 onderwijs- en belangenorganisaties. Dit convenant is niet bedoeld om sponsoring te bevorderen of te bestrijden, maar biedt handreikingen om op een zorgvuldige manier met sponsoring om te gaan. Een convenant is geen wettelijke regeling, maar men kan er vrijwillig gebruik van maken bij het bepalen van beleid ten aanzien van sponsoring. Een recent voorbeeld van sponsoring is dat van eerder genoemde chipsfabrikant Smiths, die via een zegelactie de schoolbibliotheek laat aanvullen. Hoe meer chips de ouders kopen, hoe meer zegels die via de school kunnen worden verzilverd voor leesboeken en CD-ROMs. Er wordt gretig gebruik van gemaakt. Tot groot plezier van Smiths uiteraard, die haar omzet daardoor ziet stijgen, en die de actie overigens zelf niet als een sponsoractie beschouwt. Dat zou het pas geweest zijn als de scholen zelf gevraagd zouden zijn om chips te verkopen of om een groot Smiths reclamebord in de school op te hangen, stelde een woordvoerder van Smiths onlangs in Trouw. Maar dit is natuurlijk onzin. De ouders en de kinderen worden zeer nadrukkelijk overgehaald om meer chips van Smiths te kopen, om daarmee een goed algemeen doel (meer schoolbibliotheekboeken) te dienen. Bovendien meent de woordvoerder dat leesboeken niet tot lesmateriaal behoren. Dit is natuurlijk een vergezocht argument omdat basisscholen niet zonder leesboeken kunnen functioneren. Onlangs werd bekend dat in het Groningse Noordbroek een privé-basisschool is gestart. De ouders moeten zelf 500 gulden per maand per kind bijdragen, waardoor alleen kinderen van rijkere ouders in aanmerking komen. De rest van het benodigde geld komt van sponsors. Geen goed idee, want naast de onafhankelijkheid van het onderwijs is hier ook de gelijke toegankelijkheid in het geding (alleen kinderen van rijke ouders komen in aanmerking). Een opmerkelijk voorbeeld is de discussie die op dit moment gaande is rondom een school in Helmond. Openbare basisschool De Evenaar heeft op dit moment te weinig leerlingen om subsidie te krijgen van de gemeente Helmond. Op initiatief van de ouders is gezocht naar sponsors, om de school te kunnen behouden in de wijk. Die vond men in de Helmondse makelaar Broeckx Praasterink. Ook bierbrouwer Bavaria wil men benaderen. Kort geleden liet een woordvoerder van het Ministerie van Onderwijs in het Eindhovens Dagblad weten dat het sponsoren van leerkrachten door bedrijven in strijd is met het sponsorconvenant. De landelijke onderwijsinspectie zou echter uiteindelijk moeten bepalen of de kwaliteit van het onderwijs in het geding is. Maar die inspectie blijkt vooralsnog helemaal geen problemen te hebben met de gang van zaken. Als de makelaar geen eisen stelt aan het onderwijs, zal de landelijke inspectie geen bezwaar maken, aldus een woordvoerder onlangs in eerder genoemde krant. De inspectie geeft echter tevens toe dat sponsoring niet bedoeld is voor het primaire onderwijsproces. En daarmee spreekt ze zichzelf tegen, want niemand kan beweren dat het primaire onderwijsproces zonder leraren kan. Uit deze recente voorbeelden blijkt dat het convenant om twee redenen niet werkt: je kunt er gemakkelijk onderuit, en het is een te vage afspraak. Op het moment dat een school wel wat geld kan gebruiken horen een leraar en een leesboek opeens niet meer tot het primaire onderwijsproces. Zelfs de onderwijsinspectie blijkt niet vies van de vruchten van het bedrijfsleven, terwijl die er nou juist op zou moeten toezien dat de continuïteit en onafhankelijkheid van het onderwijs gewaarborgd blijven. Adelmund meent dat het convenant goed werkt en ziet geen aanleiding de regels ten aanzien van sponsoring bij te stellen. Zij baseert haar oordeel op het onderzoek dat eind vorig jaar door bureau Regioplan is gedaan naar de praktische betekenis van dit convenant. Maar wat zou de staatssecretaris dan toch zo tevreden hebben gestemd? Niet alleen de actualiteit, maar ook het rapport zelf geeft daar namelijk weinig aanleiding toe. Zo blijkt slechts 20 procent van de scholen zich in relaties met het bedrijfsleven te baseren op het convenant. Belangrijker is wellicht nog dat sponsorgelden (en donaties) door gemiddeld 25 procent van de scholen belangrijk gevonden wordt voor het primaire onderwijsproces. En bovendien heeft eenderde van alle scholen de ouders niet op de hoogte gesteld van het feit dat er sponsorgelden worden gebruikt. Om een aantal redenen is sponsoring van scholen een slechte zaak, die niet via een convenant gereguleerd, maar die wettelijk verboden zou moeten worden. In het convenant is gesteld dat sponsorgelden niet mogen worden gebruikt voor het primaire onderwijsproces. De overheid dient te zorgen voor het geld voor lessen, leraren, lesmaterialen en huisvesting. Uit de praktijk blijkt dat scholen, naast ouderlijke bijdragen, wel degelijk geld uit het bedrijfsleven nodig hebben om deze basale uitgaven te kunnen betalen. De overheid neemt haar verantwoordelijkheid onvoldoende en laat gaten vullen door het bedrijfsleven. Dat hiermee de onafhankelijkheid van de school in het geding is, neemt men kennelijk voor lief. Bedrijven zijn geen liefdadigheidsinstellingen: de sponsorgelden komen uit de marketingpot en ze verwachten dat hun investeringen zich lonen, anders zouden ze die niet doen. Kinderen, vooral in de basisschoolleeftijd, zijn bijzonder gevoelig voor beïnvloeding. Op gesponsorde scholen krijgen kinderen de verwerpelijke boodschap mee dat de school geen ‘neutrale’ omgeving is waarin kinderen kennis en vaardigheden wordt bijgebracht, maar dat je in deze wereld niks voor niets krijgt, ook les op school niet. Willen we op schoolreis, dan kan dat niet zonder bedrijf x. Een schoolbibliotheek kan niet zonder Smiths. En onze leraar is er dankzij de makelaar. Willen we dat kinderen opgroeien tot kritische en weerbare burgers of willen we ze duidelijk maken dat ze zonder het bedrijfsleven nergens komen? Een praktisch bezwaar is dat bedrijven ook weer kunnen stoppen met het sponsoren als zou blijken dat het gewenste resultaat onvoldoende is. Dit is slecht voor de stabiliteit en continuïteit van de school. In 2001 wordt het convenant opnieuw geëvalueerd. De staatssecretaris heeft nu al weinig reden tot juichen. Terwijl het eigenlijk zo eenvoudig is: we hebben een belastingstelsel waaruit goed onafhankelijk onderwijs voor iedereen zou moeten worden betaald. Bovendien toont elk onderzoek aan dat de gemiddelde belastingbetaler vindt dat er meer geld naar onderwijs moet. Zowel ouderbijdragen als sponsoring van scholen zouden geen optie moeten zijn voor Adelmund. Ze zou moeten pleiten voor voldoende geld voor de onderwijsbegroting, en sponsoring moeten verbieden. Zodat we kinderen opleiden die later nog in staat zijn een keuze te maken die níet meteen in verband wordt gebracht met kapitaalkrachtige ondernemingen.