Macht van de EU-ministers holt parlementaire democratie uit

Besloten beraad tussen nationale vakministers geeft binnen de EU meestal de doorslag. Dat 'gaullistische' model is vaak geroemd als garantie voor de bescherming van nationale belangen. Straks behouden die ministers hun overmacht op het Europees Parlement, maar zullen ze hun nationale parlementen nog vaker moeten vertellen dat ze zijn overstemd.

Nationale parlementen waren ooit overlegorganen van bevoorrechten, die de koning en zijn ministers van advies mochten voorzien. Dankzij buitenparlementaire actie van links zijn ze in de afgelopen eeuw gedemocratiseerd. Niet alleen via invoering van het algemeen kiesrecht, maar ook doordat ze het laatste woord hebben gekregen over de regeringscoalitie, de begroting en de wetgeving. In de huidige Europese Unie heersen echter nog 19e eeuwse toestanden. De macht die de nationale parlementen hebben afgestaan aan de EU is grotendeels niet terechtgekomen bij het rechtstreeks gekozen Europese Parlement, maar bij geheim beraad tussen onderhandelaars van de lidstaten. Niet alleen ministers en ambtenaren, maar ook lobbies die achter de schermen hun zin weten te krijgen, hebben daardoor onevenredig veel invloed gekregen. Alleen met een extra grote meerderheid kan het EP de daar gebakken compromissen soms tegenhouden, of er in een bemiddelingsprocedure over onderhandelen. In veel andere gevallen kan het wel standpunten innemen, maar die hebben geen enkele rechtskracht.

Wie simpel kiest voor een combinatie van parlementaire democratie èn centralisme heeft een eenvoudige oplossing. Die copiëert zonder meer het model van de nationale democratie, zonder rekening te houden met de verscheidenheid. In die opvatting zou het EP over alles het laatste woord moeten hebben, en daarbij gevoed moeten worden door gecentraliseerde Europese partijen. Dwars tegen de uiteenlopende wensen en belangen in verschillende staten en regio's in kan het EP dan voor alles uniforme oplossingen opleggen. Dat zou dan bv. kunnen gaan over de hoogte van sociale voorzieningen, het drugsbeleid, de toelating van vluchtelingen, het echtscheidingsrecht, de aanleg van infrastructuur of de taal die wordt gebruik in bestuur en onderwijs.

Omdat er in de afzonderlijke staten en regio's nu eenmaal uiteenlopende wensen en belangen bestaan is het niet verkeerd dat zulke centralistische neigingen van het EP in toom worden gehouden. De vraag is alleen of we daar een Europese Raad voor nodig hebben, dus de in beslotenheid vergaderende ministers met hun ingewikkelde en ondoorzichtige compromissen. En zelfs of het voortbestaan van die Raad het centralisme nog wel tegengaat. Alleen in Denemarken, waar het parlement alles snel en kritisch volgt, zijn de ministers nog enigszins de bewakers namens de nationale volksvertegenwoordigingen of de uitvoerders van hun opdrachten. Elders zijn ze een zelfstandige machtsfactor geworden, die los van hun nationale parlement de beslissingsmacht van het EP kan blokkeren. Ze gebruiken die macht om het bankgeheim te beschermen, wapenexporten veilig te stellen en verdergaande milieumaatregelen tegen te houden.

Zonder het bestaan van de EU zou de macht van nationale ministers en staatssecretarissen veel kleiner zijn, want dan zouden zij geen gelegenheid krijgen om het tussen nationale en Europese parlementaire besluitvorming geschapen gat op te vullen. Hoewel ze de illusie oproepen dat het nog steeds hun rol is om nationale minderheidsvisies te beschermen tegen Europees centralisme werken ze volop mee aan de uitbouw van datzelfde centralisme. De hervormingen van de EU, die men wenst af te ronden vóórdat 12 nieuwe staten toetreden, zijn vooral gericht op de getalsverhoudingen waarmee nationale ministers achter de schermen beslissingen kunnen doorzetten. Blokkerende minderheden zullen steeds minder ruimte krijgen, en de kleine lidstaten zullen gemakkelijker kunnen worden overstemd door de grote. Ministers kunnen voortaan nòg vaker thuiskomen bij hun nationale parlement met de bewering dat zijzelf wel het goede wilden, maar de anderen niet. Als ze straks geen vetorecht meer hebben valt de enige goede reden weg waarom binnen de EU de Raad meer macht zou moeten hebben dan het Parlement.

Als het aan de dominerende regeringsleiders en opiniemakers ligt ontstaat binnen enkele jaren een Europese superstaat met een half miljard inwoners. Een super-staat die zich profileert met één munt, één leger en één buitenlandse politiek. En zonder enig recht op afwijking voor de 27 staten die daarin opgaan, zoals dat nu nog bestaat voor lidstaten die bv. niet meedoen aan de Euro of de NAVO. Binnen die superstaat vormt de in beslotenheid vergaderende Raad het èchte parlement. Het rechtstreeks gekozen EP is niet meer dan een soort senaat die kan mopperen, informatie vragen, vertragen en soms blokkeren. Bovendien krijgen de parlementen van de lidstaten steeds minder de kans om te beslissen dat ze niet meedoen aan een Europese afspraak. Zoals het nu gaat kan Europa niet democratisch worden.

Vormen van inter-parlementaire samenwerking dienen de democratie beter. Daarin nemen nationale parlementen de eindbeslissing of hun land zich aansluit bij een EP-besluit dat gaat over méér dan mensenrechten, grensoverschrijdende milieuproblemen of overlast voor buurstaten. Binnen de EU blijft dan alleen een rol voor Commissie en Parlement. Een ministersoverleg behoort alleen te verkennen en de nationale parlementarirs te informeren, maar nooit zèlf te beslissen. Zulke inter-goevernementele structuren passen alleen in een model van losse samenwerking, waarin ministers onderhandelen namens hun parlementen. Zodra die inter-goevernementele structuren deel worden van een superstaat-in-aanbouw is hun bestaansrecht weg.