opinie

Geen machtsstrijd om het water

"Op de Europese markt word je pas serieus genomen als je meer dan een miljoen aansluitingen hebt". Aldus Swelheim, bestuursvoorzitter van Nuon, in het Financieele Dagblad van 25 januari. Swelheim pleit voor privatisering. Er zijn echter voldoende redenen om de drinkwatervoorziening buiten de privatisering en daarmee ook buiten de strijd om de macht van oligopolies te houden. Water is een eerste levensbehoefte voor iedereen. Het is onaanvaardbaar mensen bij gebrek aan koopkracht of bij wanbetaling af te snijden van deze levensader. Schoon water is van elementair belang voor de gezondheidszorg. Zij werkt preventief tegen epidemieën, die arm èn rijk treffen. Niet voor niets zijn liberale overheden in de 19e eeuw begonnen met het aanleggen van de waterleiding. De manier waarop in water wordt voorzien heeft ook gevolgen voor het milieu.

Het is daarom nodig dat de overheden toe kunnen zien op een betrouwbare voorziening èn dat de burgers de overheid direct kunnen controleren door de toegankelijkheid van informatie, vrije meningsuiting van medewerkers, en stemrecht. Zij moeten serieus worden genomen. De levering van schoon water leent zich niet voor concurrentie in de vorm van vrije marktwerking. Men kan geen keuze geven in verschillende kwaliteiten, smaak en design, zoals bij meubilair, blikvoedsel en bestek. Of er moet heimelijk gedacht worden aan de beperking van schoon leidingwater ten gunste van in flessen verpakt drinkwater. Een privaat bedrijf kan immers met flessenwater een toegevoegde waarde incasseren. Een vinger in de pap hebben in beide vormen van levering is dan belangrijk om marktmacht te creëren. Maar dit is bepaald niet in het belang van de gewone burger. Er is ook geen nuttige reden om grootschalige bestuursvormen te introduceren, waarbij een directie ver weg staat van het gebeid waar in het leidingwater wordt voorzien. Leidingen zullen een sterk lokaal of regionaal karakter blijven houden. Het is geen reële optie om water pakweg vanaf het Gardameer naar Drenthe te laten stromen. Waarom zou dan een regionaal Nederlands bedrijf iets te zeggen moeten hebben over de voorziening van water in een regio in een andere land? In de politiek wordt herhaaldelijk het subsidiariteitsbeginsel gehuldigd, maar in het bedrijfsleven is het tegenwoordig centralisme wat de klok slaat gezien de golf van fusies en overnames. Voor de synergie hoeft men het niet te doen. Technische vernieuwingen kan men ook verhandelen. Met het oog op de toename van het mondiale toerisme is er juist veel voor te zeggen technische vernieuwingen in de leidingwatervoorziening niet als eigendom te koesteren of duur te verkopen, maar om het breed toegankelijk te houden. Een goede voorziening in leidingwater over de hele wereld is steeds meer een zaak van eigenbelang hier. Research is daarmee eveneens zozeer een belang voor iedereen dat het ook het beste een overheidstaak kan zijn. Veelbelovender is het synergie te zoeken in de gehele waterketen en de organisatie daarop af te stemmen. Riolering en de waterzuivering zijn ook van belang voor gezondheid en milieu, en vereisen een sterke regionale betrokkenheid en toezicht. Ze lenen zich dus niet voor zeggenschapsmonopolies van directies die er ver weg van staan. Het is maar zeer de vraag of "de" kleinverbruiker, louter financieel gezien, wel zal profiteren van een geprivatiseerd multi-utility bedrijf als Nuon wenst te worden. De gezamenlijke meteropname en facturering, waar Swelheim op wijst, stelt niet veel voor en kan achterhaald raken door de invoering van chipkaarten waarmee porties stroom, gas of water worden betaald. Bovendien zit de klant in de multi-utility-strategie vast aan één bedrijf dat daarmee een machtsmiddel heeft als de klant op een onderdeel in gebreke blijft. Of, als bij gas of electriciteit de winstmarges dalen, kan dit doorwerken in de prijs van water. Voorts moet de kleinverbruiker in een privaat systeem gaan meebetalen voor nieuwe, extra kosten in de vorm van marketing, marktconforme winsteisen, hogere topsalarissen, extra overhead voor het begluren en afstruinen van de wereldmarkt en risicodekking. Die kosten zulen ongetwijfeld worden verhaald op het personeel in de vorm van een hogere werkdruk en slechtere arbeidsvoorwaarden. Maar daar heeft een lokale of regionale gemeenschap weer nadeel van.