opinie

Belastingplan slecht voor zwakken

Deze week wordt er in de Tweede Kamer druk gedebatteerd over het belastingplan voor de 21ste eeuw. De mensen met een minimuminkomen zouden er wel 7 procent op vooruit gaan. Dit geldt echter wel voor werkenden, maar niet voor uitkeringsgerechtigden. Die gaan er minder op vooruit. Hoewel het wenselijk is dat werken loont, kunnen de uitkeringsgerechtigden niet langer achterblijven.

Vorig jaar was er ook een extraatje voor de mensen op het minimum beloofd, maar veel uitkeringsgerechtigden zijn er zeker van dat ze nu netto niets extra te besteden hebben. Pas over en paar jaar kunnen we met zekerheid vaststellen wie er gelijk heeft. Want pas dan zijn de harde cijfers over de netto bestedingsruimte beschikbaar. De laatste 20 jaar van de afgelopen eeuw tot en met 1997 - recenter materiaal is nog niet beschikbaar - geven het volgende beeld:

In '79 leefde 4,1 procent van de huishoudens onder het sociaal minimum. Gecorrigeerd voor inflatie leefde in 1997 circa 15 procent van de huishoudens onder het minimum van '79. Dat betekent inmiddels 980.000 huishoudens (exclusief studenten en jongeren). Eén op de vijf kinderen groeit op in zo'n huishouden. De koopkracht van het huidige sociaal minimum ligt ruim 10 procent lager dan dat van '79, terwijl de economie ondertussen met 30 procent is gegroeid. Het reëel besteedbaar inkomen van mensen op het minimum is echter nog veel verder gedaald. Door de toename van de huurquote, het deel van het inkomen dat aan woonlasten moet worden besteed, is het deel dat voor eten en andere uitgaven overblijft in twintig jaar met ongeveer 25 procent teruggelopen.

In absolute termen - in aantallen mensen en de grootte van het tekort in de portemonnee - is de armoede dus ernstiger geworden. Dit betekent dat steeds meer mensen hun hand moeten ophouden bij de bijzondere bijstand. Maar zelfs dat is nog niet voldoende: particuliere organisaties, zoals kerken en andere liefdadigheidsinstellingen zien zich genoodzaakt bij te springen. In verschillende steden worden bijvoorbeeld voedselpakketten verspreid.

De SP vindt dat er niet langer slechts gepraat moet worden door de politiek. Dat er een nijpend probleem ligt is gevoeglijk bekend, en het is hoog tijd voor een structurele aanpak.

  1. Verhoog het wettelijk sociaal minimum. Al is het inkomen niet de enige bepalende factor voor armoede, het is wel de belangrijkste factor. Een algemene verhoging van het sociaalminimum is daarom een belangrijke, substantiële eerste stap. Tegen een generieke verhoging van het minimumloon wordt vaak ingebracht dat een dergelijke maatregel werkgelegenheid zal kosten, maar internationaal vergelijkend onderzoek heeft nog nooit een verband kunnen aantonen tussen de hoogte van het minimumloon en de omvang van de werkloosheid. Daar komt nog bij dat het werkgelegenheidsargument voor het laag houden van de uitkeringen erg zuur is voor het gros van de uitkeringsgerechtigden, zoals gepensioneerden en een deel van de arbeidsongeschikten, voor wie betaald werk nooit meer een optie zal zijn. Dit is kortom een non-argument. Een ander veelgehoord tegenargument is de zogenoemde armoedeval. Dit is echter zelfs een drogreden. Het uitblijven van een generieke verhoging leidt er juist toe dat gemeenten (en ook de landelijke overheid) voortdurend moeten komen met gericht armoedebeleid: specifieke maatregelen en kwijtscheldingen gekoppeld aan de hoogte van het (te lage) inkomen, om te compenseren voor het structurele tekort aan middelen dat grote groepen mensen ervaren. Het zijn juist deze gerichte maatregelen die ervoor zorgen dat mensen in een armoedeval belanden: stijgt hun inkomen, dan raken ze de voordelen van de specifieke maatregelen en kwijtscheldingen kwijt. De armoedeval pleit dus voor algemene maatregelen!
  2. Maak van alle banen in banenplannen volwaardige arbeidsplaatsen met een volwaardige beloning. Arbeidsplaatsen in de banenplannen brengen geen uitweg uit de armoede, mede vanwege de al genoemde armoedeval. Slechts 2 procent van de mensen die zo'n baan hebben slaagt erin uit de armoede te komen. Door de lage beloning ontbreekt het perspectief op een beter toekomst. Een normale beloning compenseert ruimschoots voor de armoedeval.
  3. Maak de kinderbijslag inkomensafhankelijk. Enerzijds zijn er mensen in ons land die kinderbijslag krijgen, terwijl ze het amper doorhebben als het bedrag wordt bijgeschreven, laat staan dat ze het zouden missen. En anderzijds zijn er mensen met een laag inkomen die niet eens uitkomen met de kinderbijslag die ze ontvangen. Een half miljoen kinderen groeit op in zo'n gezin met een laag inkomen en loopt aldus een achterstand op die wel eens moeilijk overbrugbaar zou kunnen blijken te zijn. Maar wie niet in de jeugd investeert, verkwanselt de toekomst. Laten we hier met voorrang werk van maken. Inkomensafhankelijke kinderbijslag biedt een oplossing.
  4. Voer een maximum huurquote in. Mensen met een minimuminkomen betalen soms 40 procent van hun inkomen alleen al aan woonlasten. Een huurquote variërend van 10 procent voor de mensen met een minimuminkomen tot 17 procent voor modaal biedt hier uitkomst.
Armoedebestrijding kost natuurlijk geld. Maar dat kan in deze tijd van overvloed gemakkelijk worden vrijgemaakt. In feite gaat het hier om een politieke keuze over hoe de koek verdeeld moet worden. Bijvoorbeeld door ervoor te kiezen, in tegenstelling tot het duo Zalm en Vermeend, vermogen zwaarder te belasten in plaats van minder zwaar. Door een vermogenswinstbelasting, die ook in de ons omringende landen gebruikelijk is en die het werkelijke rendement op vermogen belast in plaats van het veel te lage fictieve rendement.

Of door een aftopping van de hypotheekrenteaftrek waar de meeste huizenbezitters nauwelijks iets van hoeven te merken. Want deze omgekeerde solidariteit van de modale belastingbetaler met de huizenbezitters komt voor 45 procent terecht bij de slechts 7 procent rijkste Nederlanders. Ook de door het kabinet als smeergeld voor het belastingplan voorgestelde lastenverlichting komt deels terecht bij mensen die het niet bepaald hard nodig hebben. Dat geldt ook voor de arbeidskorting, een bedrag dat je van de belasting die je betaalt mag aftrekken als je een betaalde baan hebt. Weliswaar vermindert hierdoor het armoedevalprobleem, maar ook werknemers die niet met een armoedeval te maken hebben profiteren hiervan. De 'terugtax' uit het alternatieve belastingplan van de SP werkt ongeveer hetzelfde als de arbeidskorting, maar dit bedrag van 250 gulden per maand voor mensen met een laag inkomen uit arbeid wordt langzaam afgebouwd tussen 115 procent en 150 procent van het minimumloon. De terugtax richt zich daarmee specifiek op het bestrijden van de armoedeval en kost veel minder, maar levert wel meer werk op voor laagbetaalden. Hierdoor stijgt het nettominimumloon met ongeveer tien procent.

Maar willekeurig welk belastingplan gaat gelden voor de nieuwe eeuw, een structurele verhoging van ook de uitkeringen op het sociaalminimum blijft hard nodig.