opinie

Grote rechtsongelijkheid door nieuwe Bijstandswet

Bijstandsnormen die vanaf 1 januari 1996 verschillen van honderden guldens per maand laten zien tussen de diverse gemeenten. Dat is het gevolg van de inwerkingtreding van de nieuwe Algemene bijstandswet (nAbw). Een "vernieuwing" die ons terugbrengt naar de situatie van vóór 1972. Een slechte zaak.

"Lokale uitkeringsverschillen worden meer en meer als willekeur, onrechtvaardigheid ervaren, die slechts door normen die voor het gehele land gelden kan worden opgelost." Zo bepleitte in 1963 mevrouw Heroma-Meilink (PvdA) in deTweede Kamer landelijke normering in de toen van kracht wordende Bijstandswet. Ze kreeg niet haar zin. Maar de tien jaren daarna bewezen haar gelijk. Daarom concludeerden bij de wijziging van de Bijstandswet in 1972 regering en parlement samen dat de gemeentelijke vrijheid tot normering afgeschaft moest worden. De memorie van toelichting gaf als argument: "Onderlinge divergentie van beleid en uitvoering, anders dan gebaseerd op werkelijke verschillen in de voor de verlening van bijstand relevante behoeften en omstandigheden, verdraagt zich niet met de in de Algemene Bijstandswet verankerde principes van rechtsgelijkheid en rechtszekerheid."

Duidelijke taal. Maar toch zetten dertig jaar later regeringen parlement, onder aanvoering van de PvdA, met de nieuwe Bijstandswet diezelfde "verankerde principes van rechtsgelijkheid en rechtszekerheid" zonder veel omhaal van woorden weer overboord. Onder paars zijn we teruggekeerd naar lokale normering in de bijstand en dus naar rechtsongelijkheid en rechtsonzekerheid. Dat leidt tot bijvoorbeeld de volgende situaties: * Sinds 1 januari krijgt een 21-jarige alleenstaande in Groningen 901 gulden bijstand per maand. In Nijmegen krijgt hij daarentegen 1262 gulden. Ruim 350 gulden verschil. * Sinds 1 januari ligt de bijstand voor een kamerhuurder met tenminste 250 gulden aan woonlasten in Nijmegen 190 gulden hoger dan in Groningen. * Echtparen met verdienende kinderen krijgen sinds 1 januari 1996 in Nijmegen een korting van 190 gulden per maand. In Groningen blijft die korting achterwege.

Vergelijkbare lokale wildgroei doet zich voor sinds de decentralisatie van gehandicaptenvoorzieningen op 1 april 1994. Met invoering van de Wet Voorzieningen Gehandicapten kregen de gemeenten verregaande bevoegdheden voor de normering van gehandicaptenvoorzieningen. Onderzoeken - van o.a. de Gehandicaptenraad en de SP - laten grote en niet te rechtvaardigen verschillen zien. Verhuiskostenvergoedingen variërend van 2500 tot 7500 gulden, eigen bijdragen bij woningaanpassing variërend van nihil tot tienduizenden guldens. Inmiddels hebben een aantal gemeenten zich al gedwongen gezien over te gaan tot reparatiewetgeving om de ergste gevolgen van de gedecentraliseerde regels het hoofd te bieden.

Volgens zijn aanhef dient de nABW "ter vereenvoudiging en verduidelijking van de regelgeving". Het aantal landelijke normen is inderdaad fors teruggebracht. Maar is het reëel om nog van vereenvoudiging te spreken als de gemeenten die ontbrekende normen - en wellicht nog veel méér - vervolgens zelf invullen? In de modelverordening van de VNG is een variant opgenomen die uitgaat van de werkelijke kosten. Een gemeente die daarvoor gekozen heeft, komt uit op een haast ontelbaar aantal normen! Hoezo vereenvoudiging?

De oude bijstandswet was onduidelijk over de vraag wanneer sprake is van een "gezamenlijke huishouding". Maar ook de nABW blijft op dat punt in gebreke. Weliswaar noemt de wet vier situaties waarin automatisch sprake is van zo'n huishouding, maar daarbij doet de nieuwe wet niets anders dan vastleggen wat de jurisprudentie al lang heeft uitgewezen. De criteria blijven verder even vaag als ze al waren onder de oude wet.

Naast wildgroei heeft de nieuwe wet ook geleid tot overdreven zuinigheid. Vrijwel alle gemeenten hebben gekozen voor een veiligheidsmarge in de uitkeringen om te voorkomen dat ze zelf geld toeleggen op de nieuwe bijstandswet, die als zodanig van het Rijk een bezuiniging van 380 miljoen gulden moet opleveren. De vergelijking met de WVG dringt zich opnieuw op. Ook bij de invoering van die wet werd gekozen voor een voorzichtige aanpak vanwege de met de decentralisatie gepaard gaande bezuinigingsoperatie van het Rijk - met als gevolg dat er voor miljoenen méér is bezuinigd dan oorspronkelijk de bedoeling was.

De invoering van de NABW kost niet alleen veel uitkeringsgerechtigden veel geld. De nieuwe wet kost ook de gemeenten veel geld. De vergoeding voor de uitvoeringskosten is namelijk bijzonder laag. De gemeente Groningen heeft berekend dat ze ruim een half miljoen toelegt op de uitvoeringskosten. De lage kostenvergoedingen zijn een bewust drukmiddel in de richting van de gemeenten om noodzakelijke bezuinigingen direct door te voeren en niet wachten tot1999.

Naast de kosten is er ook het probleem van de uitvoering. De gemeenten moeten voor al hun cliënten de uitkering opnieuw beoordelen. Voor deze gigantische klus adverteert Tempo Team al wekelijks om een bestand op te bouwen van "heronderzoekers". De sociale dienst Rotterdam concludeerde eerder in het rapport "Grenzen van de armoede" dat er een grote groep mensen is die alleen nog contact heeft met medewerkers van sociale diensten. Dat legt een grote verantwoording op die diensten. Om die te kunnen nemen zijn goed opleide medewerkers nodig met een zeer brede kennis. Geen uitzendkrachten met een stoomcursus.

De gemeenten hebben in het verleden terechte kritiek geuit op de onuitvoerbaarheid van de oude bijstandsregels. Maar ze hadden nooit in de val moeten trappen van "dan doe het zelf maar". Rechtsgelijkheid en rechtszekerheid eisen heldere en uitvoerbare landelijke criteria. Afschuiven van de problemen bij het ontwerpen daarvan, is wegvluchten voor de verantwoordelijkheid door regering en parlement. Door mee te werken aan deze operatie hebben de gemeenten bijgedragen aan het verder onderuit halen van rechtszekerheid en rechtsgelijkheid. Dat is een misser van formaat die ernstige gevolgen voor veel mensen heeft. Het wordt tijd dat de gemeenteraden zich kritisch gaan beraden op hun houding ten opzichte van deze ontwikkelingen.