nieuws

Vroeg of laat: De komst van de Oost-Europeanen

Het is 2004. De Tweede Kamer debatteert over de vraag of de grenzen voor Poolse, Tsjechische en Slowaakse arbeiders helemaal open kunnen. Volgens de regering kan dat makkelijk, er zouden toch maar maximaal 10.000 werknemers naar Nederland komen.

Harry van Bommel, toenmalig woordvoerder Europese zaken:

‘Het effect dat de tijdelijke stop op arbeidsmigratie door Duitsland en Oostenrijk voor de Nederlandse situatie zal hebben, heeft een hoog nattevingergehalte. Wim Groot, hoogleraar aan de universiteit van Maastricht, houdt op grond van de beroerde levensomstandigheden in de nieuwe lidstaten rekening met de komst van 50.000 à 60.000 personen per jaar. Op termijn zou het voor Nederland gaan om 150.000 mensen.'

De regering van CDA, VDD en D66 zette met ruime steun vanuit de Tweede Kamer, waaronder de PvdA, door. Zeven jaar later werken er vijftien keer zoveel Polen in Nederland dan in 2004 voorspeld. Verdringing op de arbeidsmarkt, uitbuiting van de arbeidsmigranten en erbarmelijke woonomstandigheden en daardoor veel overlast zijn aan de orde van de dag. PvdA-wethouders in Den Haag en Rotterdam luiden de noodklok. ‘We kunnen deze aantallen niet aan’, zeggen zij. Slechts een herinvoering van het vergunningsstelsel voor uitzendbureaus (iedereen mag nu zomaar een uitzendbureau beginnen), toezicht daarop, en een maximering van het aantal arbeidsmigranten kan hier soelaas bieden. De SP pleit daar al meer dan tien jaar voor.