‘Er hoeft helemaal niet ontpolderd te worden’

Debat eerste Kamer over Goedkeuring Scheldeverdragen (30862/ Ontwikkelingsschets 2010 Schelde-estuarium) Bijdrage SP-fractie (Kees Slager)

MdV, Wij spreken vandaag over een rivier. En rivieren mogen dan door de natuur gevormd zijn, rivieren zijn ook vanaf het ontstaan van de mensheid nauw verbonden met onze cultuur. Hebben wij niet allemaal geleerd dat de Hof van Eden zich bevond op de plaats waar de Tigris en de Eufraat samenstroomden? Wij hebben altijd geprofiteerd van de voordelen die de rivieren ons boden. Was het niet door het water ervan te drinken en er in te vissen, dan wel door er over te varen en er onze steden langs te bouwen. Hoewel we ons niet altijd als goede rentmeesters gedroegen, hadden de rivieren meestal voldoende zelfreinigend vermogen om de kwalijke gevolgen van ons handelen te neutraliseren. Maar de laatste eeuw verrezen er steeds meer fabrieken langs de rivier. Basisindustrieën, die hun afval in te grote hoeveelheden ongegeneerd en ongezuiverd loosden op de rivier. Want ach, die voerde de viezigheid wel af naar zee…. Begin jaren ’70 bleken veel rivieren echter veranderd in open riolen met soms zuurstofloos water. Dat was bij ons niet alleen met de Rijn zo, maar zeker ook met de Schelde, die in die jaren het predikaat ‘smerigste rivier van West-Europa’ kreeg. Wonend vlakbij de Westerschelde zag ik het gore water de schorren besmeuren, werd ik gewaarschuwd voor het eten van mosselen (want besmet met cadmium) en maakte me in de beginnende milieubeweging boos op hen die de Schelde zo schaamteloos bezoedelden. De daders zaten overal. Ook in Nederland, dat zelfs het afvalwater van het nieuwe industriegebied Moerdijk via een ‘smeerpijp’ afvoerde naar Zuid-Beveland, waar het ongezuiverd de Westerschelde inging. Maar veel meer dan de Nederlanders waren het de Belgen die de rivier vervuilden. Niet alleen loosden veel steden (tot en met Brussel) ongezuiverd op de Schelde, ook de fabrieken deden dat en dan met name die bij Antwerpen. Aan weerzijden van de Schelde werden tot pal aan de Nederlandse grens havens gegraven en industriegebieden opgespoten op ingepolderde schorren. Fabrieken met een bedenkelijke reputatie op milieugebied, die Nederland niet inkwamen - zoals Progil - waren aan de Schelde welkom. Hun gevaarlijke uitstoot ging op de heersende zuidwestenwind toch de grens over. Metingen toonden aan dat de lucht in oostelijk Zeeland en West-Brabant vaak even vervuild was als in de Rijnmond. Zo vulden de Belgen in die jaren ’70 het begrip ‘goed nabuurschap’ in. In diezelfde tijd kreeg Antwerpen het zelfs voor elkaar dat Nederland akkoord ging met het graven van het Baalhoekkanaal dwars door het Verdronken land van Saaftinge, zodat de steeds groter wordende zeeschepen niet meer door het Nauw van Bath hoefden te manoeuvreren. Het Nederlands argument om dat prachtige stuk estuariene natuur op te offeren voor de Antwerpse havenbelangen was ook toen… ‘goed nabuurschap’. Alleen wilden wij toen wél een bewijs van goed nabuurschap terug: de belofte dat de kwaliteit van het water van de Maas zou verbeteren. En daar liep het fout, want de Walen hadden geen zin om de Vlamingen daarmee te helpen. Zo verdween dat kanaalplan gelukkig in de prullenbak. Maar daardoor bleef de Westerschelde met zijn smalle en bochtige geulen de enige toegangsweg tot Antwerpen. Daarom legde België begin jaren ’90 de eis op tafel om de vaargeul te verdiepen. Dat wás al eens gebeurd, maar het was opnieuw nodig. Want de zeeschepen kregen steeds meer diepgang en Antwerpen eiste een ongehinderde toegang van die schepen, ook bij laag water. Maar anno 1995 kon het milieubelang niet meer genegeerd worden. De Heidemaatschappij deed onderzoek en concludeerde dat door de baggerwerken er 500 hectare schorren en slikken verloren zou gaan. Dat moest worden gecompenseerd door… te ontpolderen. Een nieuw begrip was geboren en daarmee een nachtmerrie voor veel Zeeuwen. Ik hoor nog hoe in 1996 een gedeputeerde de ontpoldering verdedigde op een bijeenkomst in Sluiskil die bol stond van onbegrip. En hoewel niet alle argumenten steek hielden, had ik begrip voor de emoties. In Zeeland zijn immers al zo vaak polders verloren aan de zee - meestal door watersnoden, maar in oorlogstijden ook door de mens. In de loop der eeuwen zijn niet minder dan 117 dorpen en 1 stad (Reimerswaal) verdronken. Dat maakt dit gebied tot een uniek en tegelijkertijd tragisch stukje aarde. Ik zou geen andere plek in Europa weten, waar zoveel gemeenschappen in de golven zijn verdwenen. Die geschiedenis behoren we te kennen om de emoties der Zeeuwen te begrijpen. Het ‘Bestuurlijk Overleg Westerschelde’, dat toen de uitvoering van het ontpolderingsplan op zich had genomen, kwam er 10 jaar geleden niet uit, en dus stelde de minister een commissie in. Die commissie (genoemd naar haar voorzitter Hendrikx), concludeerde dat het verlies aan natuur ook zonder ontpoldering kon worden gecompenseerd via een rij binnendijkse natuurprojecten.De Zeeuwen haalden opgelucht adem. Maar niet voor lang. Want nu –amper 10 jaar later - wenst Antwerpen een derde verdieping van de vaargeul en staat de ontpoldering opnieuw centraal. Hoewel dat logisch lijkt, gezien de voorgeschiedenis, schrijft de minister dat er nu niet ontpolderd hoeft te worden vanwege die verdieping. Maar ze heeft nu een nieuw argument om tóch te ontpolderen. Dat is de Ontwikkelingsschets 2010 Schelde-estuarium. Uit die schets blijkt dat de rivier in een te krap jasje zit door de inpolderingen van de laatste eeuw. Daardoor is de natuur achteruit gehold en dat kan alleen hersteld worden door… te ontpolderen. Het is wel héél toevallig dat nét op het moment dat de derde verdieping aan de orde komt, de rivier er ineens zo slecht aan toe blijkt, dat er tóch ontpolderd moet worden. Het argument van de minister wordt ook niet geloofwaardiger als je hoort dat het Zeeuws provinciebestuur nog in april (op bezoek in de senaat)verklaarde, dat er wél ontpolderd moet worden vanwege die verdieping. En laat nou de Zeeuwse CvdK de oud-minister van Verkeer & Waterstaat zijn, die de Scheldeverdragen ondertekende. Wat beweegt deze minister om te ontkennen dat de ontpoldering nodig is vanwege de vaargeulverruiming? Wilt u zo voorkomen dat - als de ontpoldering niet door zou gaan - een natuurvereniging naar de rechter loopt om de verdieping te blokkeren? Dan gaat uw behoefte om een ‘goede nabuur’ van België te zijn, wel erg ver. Te ver. Maar als het waar is dat verdieping en ontpoldering los van elkaar staan (wat ik dus niet geloof), dan resteert de vraag hoe valide het argument is dat de rivier er nu ineens zo slecht aan toe is dat er niet valt te ontkomen aan ontpoldering. In het antwoord op onze schriftelijke vragen heeft de minister toegegeven dat de waterkwaliteit van de Schelde de afgelopen decennia niet is verslechterd, maar verbeterd. Dat kan een leek zien, want de zeehonden die in de jaren ’70 verdwenen, liggen er nu weer te zonnen op de platen. Zoals bekend zijn zeehonden een graadmeter voor de kwaliteit van het marine milieu. Er ís ook veel verbeterd. Bij ons gaat niets meer ongezuiverd de Westerschelde in, maar België is nog niet zover. In de voorlichtingskrant ‘Scheldestroom’ lees ik:´Tussen Gent en Antwerpen is de Schelde nog steeds ´kortademig´en worstelen planten en dieren bij wijlen nog met zuurstofgebrek´. De SP vindt het onbegrijpelijk dat Nederland de verplichte zuivering van al het Belgische afvalwater niet als voorwaarde heeft gesteld eer er überhaupt werd onderhandeld over de vaargeulverruiming. Kan de regering uitleggen waarom dat bewijs van goed nabuurschap niet is geëist van de Belgen? Maar feit blijft dat het Scheldewater schoner is geworden en (als we de Belgen mogen geloven) nog schoner zal worden. Dus daar ligt het probleem niet. Waar dan wel? Volgens de regering is de Westerschelde de afgelopen decennia ecologisch ernstig achteruit geboerd omdat er zoveel schorren en slikken zijn ingepolderd. Dat argument is opmerkelijk, want verreweg de meeste inpolderingen dateren van meer dan een halve eeuw geleden. Dan hadden die gevolgen toch al veel eerder gesignaleerd moeten zijn? En dat is niet gebeurd. In 1997 constateerde het rapport ‘Westerschelde – stram of struis’ van het RIKZ dat het niet zo slecht ging met de rivier, want: (citaat) ’waarnemingen bij hogere organismen laten nauwelijks negatieve ontwikkelingen zien.’ Wat is er in de laatste jaren dan plotseling gebeurd, dat de regering nu spreekt over (citaat) ‘de zeer ongunstige staat van instandhouding van het estuarium, habitattypen en soorten’

Ik wil hier benadrukken dat de SP niet gelukkig is met de inpolderingen die tot in de jaren ‘70 honderden hectares prachtige schorren opslokten. Maar bijna al die inpolderingen zijn wél uitgevoerd om industriegebieden aan te leggen of om de (door Antwerpen gewenste) Schelde-Rijnverbinding te graven. Waarom moeten de boeren dan nu het veld ruimen? Wij zijn van mening dat er helemaal niet ontpolderd hoeft te worden. Niet omdat er geen bedreiging is voor het milieu van de Westerschelde. Die is er wel degelijk, maar de bedreiging die wij zien, wordt nu juist niet als zodanig door de regering aangewezen. De grootste bedreiging van het Westerschelde-milieu ligt in het steeds opnieuw wegbaggeren van de rivierbodem en die baggerspecie weer bovenop andere delen van de bodem storten. Het is een proces dat nu al decennia aan de gang is tussen Antwerpen en de Noordzee. Jaar in, jaar uit gaat het baggeren door om de diepte op peil te houden en dus komt het ecosysteem nooit tot rust. Als ik zeg dat dáár de grootste dreiging ligt voor de zo gewenste ‘natuurlijkheid’ van de rivier, heb ik de deskundige bij uitstek aan mijn kant. Dat is prof. H. Saeijs, oud HID Rijkswaterstaat Zeeland en als geen ander kenner van de veranderingen in estuaria (hij promoveerde erop). Zijn oordeel: “De grootste dreiging voor de toekomst van de Westerschelde vormen verdergaande en verkeerd uitgevoerde verdiepingen.” Dat zijn angst terecht is, blijkt uit de eerste resultaten van het onderzoek naar de gevolgen van de verdieping van 10 jaar geleden. Allerlei onvoorziene processen blijken opgang gebracht. Het belangrijkste is dat het estuarium van een zandimporterend systeem een zandexporterend systeem is geworden. Kortom: de Westerschelde is bezig om zijn eigen platen en slikken af te voeren naar zee. Het heeft er dus alle schijn van dat niet de inpolderingen van een halve eeuw geleden daar debet aan zijn, maar die vaargeulverdieping. Hoe kan de regering dan akkoord gaan met de volgende verdieping? De SP-fractie vindt dat onverantwoord. Temeer omdat de nieuwe baggerwerkzaamheden veel verder gaan dan het weghalen van een paar drempels in de vaargeul. Het heet nu ook ‘vaargeulverruiming’ en inderdaad: bij het Nauw van Bath zullen zoveel slikken worden weggebaggerd dat we straks beter van het Breed van Bath kunnen spreken. Wij vinden dat zoiets niet mag, zolang niet helder is aangetoond, dat het géén nadelige gevolgen heeft voor het milieu van het estuarium. Vindt de regering soms van wel? Onwillekeurig ga je (zeker als Zeeuw) vergelijkingen maken.De vergelijking tussen enerzijds het gemak waarmee de gevolgen van het baggeren in de Westerschelde worden genegeerd en anderzijds de gestrengheid waarmee de mosselvissers worden benaderd die de bodem van de Waddenzee zouden aantasten. Hoewel dat laatste veel minder ingrijpend is dan wat er met de bodem van de Westerschelde gebeurt, worden de vissers gedwongen om éérst te bewijzen dat hun handelen geen negatieve gevolgen heeft voor de Waddenzeebodem, eer ze nog iets mogen doen. Waarom, mevrouw de minister, gelden zulke eisen niet in de Westerschelde (toch ook een habitatgebied)? Waarom moeten de Belgen niet aan dezelfde eisen voldoen als de mosselvissers? Ja, ik weet het wel, omdat dan die geulverruiming niet door kan gaan en u zich de woede van Antwerpen op de nek haalt. De afgelopen weken hebben we daarvan al een staaltje mogen meemaken. Maar waarom laten we ons zo snel intimideren? Waarom is het zo erg als de verdere verruiming niet doorgaat en die paar heel grote zeeschepen bij laag water niet naar Antwerpen kunnen varen, maar even op de rede van Vlissingen moeten wachten op de vloed.(want daar draait het allemaal om: alle schepen moeten persé 24 uur per etmaal door kunnen varen). Volgens de SP is dat wat de Antwerpse havenlobby wil, niet meer van deze tijd. Kijk naar andere havensteden, die verder landinwaarts aan een rivier liggen. Varen de heel diepstekende schepen de Theems nog op naar Londen of de Elbe op naar Hamburg? Het antwoord is: nee, daar hebben ze voor die oceaanreuzen allang havens aan de kust gemaakt. Ook Rotterdam laat ze niet verder varen dan de Maasvlakte. Waarom zouden de Belgen niet hetzelfde kunnen doen als Rotterdam en Hamburg? Zij hebben Zeebrugge toch, pal aan de Noordzee? Er ligt al een containerterminal. Maar Antwerpen eist wat in de rest van de wereld is achterhaald en kondigt alvast een vierde verdieping aan. En wij als goede naburen behoren dat opnieuw te honoreren. De minister heeft in haar antwoord op schriftelijke vragen daarover helaas niet het standpunt ingenomen van de CvdK in Zeeland, die over een 4e verdieping zei: ‘Over mijn lijk!’ Waarom, zo vraag ik deze minister, wijst u de Belgen er niet op dat wat zij willen niet meer kan. Althans niet zonder straks nog veel meer polders op te offeren dan waarover we nu spreken.

Daarmee kom ik, MdV, terug bij het begin van mijn verhaal, bij het rivierenlandschap als drager van onze geschiedenis. Ook het landschap van de Schelde is dat. Vanaf de bescheiden bron op de hoogvlakte van Sint Kwinten in Frans Vlaanderen tot aan de monding in Zeeland heeft ook deze – traag door het Vlaamse land meanderende rivier - al vroeg mensen aangetrokken. Wie de Schelde van bron tot monding nareist (wat ik iedereen kan aanbevelen), kan (als hij de kunst verstaat van het ‘landschap lezen’) de tekens aantreffen die herinneren aan het leven en streven van de mensen van de Schelde-streek. Variërend van de 2000 jaar oude restanten in Doornik (ooit een Romeinse hoofdplaats), via de uitgebakken gronden ten zuiden van Gent, die herinneren aan de tientallen veldovens, waarin de Flandriens de karakteristieke Scheldesteen bakten, waarmee de huizen in de streek zijn gebouwd, tot de weidse zeekleipolders in het Nederlandse mondingsgebied. Ook in die polders, waarvan de eerste in de Middeleeuwen door de Cisterciënzer monniken werden bedijkt, kun je de geschiedenis lezen, want elke bocht in een dijk vertelt er een verhaal over de mensen die er leefden. We mogen die leestekens van onze geschiedenis niet onnadenkend uitwissen. Dat mag alleen als er dringende redenen voor zijn. Maar die zijn er nu niet. Er spelen in de Westerschelde geen dramatischer zaken dan in de rest van de delta. Zeker niet als de verdieping niet doorgaat. De SP ziet daarom onvoldoende argumenten om een draconische maatregel als het vernietigen van vruchtbare polders te rechtvaardigen.

MdV, Frank Westerman, schrijver van ‘De Graanrepubliek’, pleit voor het instellen van een moratorium op het verder onder water zetten van goede landbouwgrond. Wij steunen zijn oproep. Het momentum is aangebroken. Dat blijkt niet alleen uit de teksten van bij het landschap betrokken schrijvers als Westerman, Geert Mak, Willem van Toorn en Koos van Zomeren, dat bewijzen ook de overal uit de grond schietende comités van burgers, die vragen om een herwaardering van ons cultuurlandschap en die zich keren tegen het vernietigen ervan ten bate van ‘nieuwe’ natuur. Nieuwe natuur, waarmee ook de weidse akkerbouwpolders, die zo beeldbepalend zijn voor de Scheldedelta, al hier en daar zijn opgeleukt. Polders, waarin de sporen van honderden jaren cultuur zonder respect voor het eigene, zijn uitgeveegd. En wat komt er voor in de plaats? In de praktijk te vaak onafzienbare velden met monoculturen. In naam van de biodiversiteit. Nu wij al zoveel vruchtbare polders onder water hebben gezet – van het complete eiland Tiengemeten, via de Blauwe stad in Groningen tot het Wieringer randmeer – en er zich tegelijkertijd een wereldwijde voedselcrisis aftekent, is dat een extra argument om ons te bezinnen op de vraag of we zo door moeten gaan. (motie aankondigen).

Het begin van de 20ste eeuw was de tijd van de grote ontginningen. Duizenden hectares ‘woeste gronden’ zijn toen omgezet in boerenland. Daar zat een politiek ideaal achter: Nederland wenste voldoende vruchtbare akkers om zijn groeiende bevolking te kunnen voeden. Achteraf kunnen we constateren dat het ideaal van toen is doorgeslagen. Ten koste van de natuur. We zijn nu een eeuw verder en ziedaar: de golfbeweging van de geschiedenis – we dreigen nu weer de andere kant op door te schieten. Een chambre de reflexion lijkt mij de juiste plaats om daar bij stil te staan. En een signaal af te geven.