Eerste Kamer-debat over Verdrag van Lissabon, bijdrage SP
Inbreng fractie SP (Tiny Kox) inzake wetsvoorstel 31.384 betreffende goedkeuring van het Verdrag van Lissabon tot wijziging van het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, met protocollen en bijlage
Laat ik beginnen met een gewetensvraag aan de minister-president: Zijn de leden van mijn fractie, als zij morgen tegen het Verdrag van Lissabon stemmen, bedriegers en dwaallichten te noemen? Of figuren die een loopje nemen met internationaalrechtelijke verplichtingen of de duistere pagina’s van de Europese geschiedenis kennelijk niet begrijpen? U begrijpt, ik heb even rondgekeken in het therapeutische mopperhoekje in cyberspace van staatssecretaris Timmermans. Daar lees je dit soort kwalificaties. Als het weblog geen therapie is voor een man met een knots van een politiek trauma, maar bedoeld is als serieuze praat, dan krijg ik graag van de premier enige onderbouwing van dit ongecontroleerde staatssecretariële bijltjesgedrag aan de vooravond van de afsluiting van een historisch proces dat in Nederland drie jaar terug begon.
Op 1 juni 2005 schreef de Nederlandse bevolking geschiedenis door, frontaal tegen de wil van regering en parlement in, nadrukkelijk nee te zeggen tegen de voorgestelde centralistische en marktfundamentalistische richting en inrichting van de Europese Unie. Morgen, 8 juli 2008, schrijft deze Kamer geschiedenis door van dat volkse ‘nee’ alsnog een parlementair ‘ja’ te maken, hoewel het volk niet wezenlijk van gedachten veranderd is en de politiek toch echt had beloofd beter naar het volk te zullen luisteren. Morgen verloopt kennelijk de uiterste houdbaarheidsdatum van ons enige nationale referendum ooit en wordt het weer business as usual in Nederland. Het volk wikt, de politiek beschikt.
Alles lijkt alles onder controle. Daarom verbaast de haast die de regering maakt om ons ‘ja’ te krijgen. Waar regering en Tweede Kamer zich ieder drie maanden tijd gunden om de brei van wijzigingsvoorstellen, protocollen en verklaringen die vorig jaar in Lissabon opgesteld werden, te verwerken, wordt de senaat slechts krap drie weken gegund om als ‘chambre de réflection’ een doordacht oordeel te vellen. Om dat Olympische schema te halen, beantwoordde de regering in absolute recordtijd, binnen drie dagen, 200 gedetailleerde vragen van deze Kamer. Op zowat dezelfde dag dat die antwoorden binnenvielen, meldde de premier ons dat een vergelijkbare hoeveelheid vragen van deze Kamer over de Nederlandse betrokkenheid bij de oorlog in Irak, zes maanden zal vergen. Is Irak nu zo moeilijk of Europa zo gemakkelijk, vraag ik de premier? Of verraadt de haast van de premier dat zijn regering nog steeds bang is dat uitstel net als in 2005 weer tot afstel zou kunnen leiden?
De angst voor een eigengereide bevolking op dit punt, zit diep bij deze premier en zijn regering. We herinneren ons hoe de premier in het AD kort voor het referendum, zei dat hij voor gek zou staan bij een Nederlands nee tegen de Europese Grondwet. We herinneren ons hoe Maxime Verhagen hulpeloos en hopeloos ‘och, stem toch ja’-folders op het Plein probeerde uit te delen aan mensen die allang wisten wat ze wilden. We herinneren ons hoe ministers in mantelpak het strand van Scheveningen afstruinden in een wanhoopspoging om de golven van het burgerlijk verzetstij tegen de Europese Grondwet te keren. We herinneren ons nog hoe doorgaans bedachte bewindslieden ineens stroomuitval, economische crisis en zelfs oorlogsdreiging tevoorschijn toverden om het dwarse volk in het gareel te krijgen. En we herinneren ons nog hoe de staatssecretaris de politiek wilde verlaten, toen hij zich door de bevolking, zijn eigen kiezers en zijn eigen partij in de steek gelaten voelde.
Drie jaar lang met een politiek trauma rondlopen, dat lijkt me ook niet gemakkelijk. Dan wil je wel haast maken om dat achter de rug te krijgen, zo vlug als het kan. Daarom moet deze Kamer van deze regering op stel en sprong nog voor de zomervakantie begint, dit dossier dicht doen zodat het trio achter de regeringstafel weer trots op Nederland kan zijn op de volgende Europese top. Ze zijn dan de schaamte voorbij van het onthutsende Nederlandse nee en kunnen samen met anderen lelijk gaan doen tegen die landen waarin het verzet tegen de Europese superstaat in wording nog voortduurt. In Buitenhof gaf de staatssecretaris daarvan al een voorproefje, nadat de Ierse bevolking vorige maand zei wat de Nederlandse bevolking al jaren dacht: ‘Er is er maar één die goed moet nadenken en dat is Ierland.’ Zouden we dat Europees nabuurschap op zijn allersmalst mogen noemen? Ik herinner me dat de premier in 2005 heel wat verstandiger woorden sprak, toen hij in dit Huis het Nederlandse nee ‘een hardhandige wake up call’ noemde. Kan de premier voor ons eens nakijken of de wekker van de staatssecretaris wel werkt, of dat hij sinds het volk iets zei wat hem niet zinde, permanent met oordoppen loopt? Indien dat zo is, is dat niet gezond. Niet voor de staatssecretaris en al helemaal niet voor ons. Als wij hier praten, willen we namelijk graag dat er ook geluisterd wordt.
De minister-president vindt dat hij wel goed geluisterd heeft. Na het Nederlandse nee heeft hij voorbeeld genomen aan Willem II, die in één etmaal van autocraat tot democraat werd. De premier werd in nog minder tijd van eurofoor tot eurowijs. Hij had zijn volk begrepen, zei hij en zette vanaf toen in op hard onderhandelen over een ander verdrag. Want de Europese Grondwet was dood na het Nederlandse nee. We horen de premier nog zeggen, hier in deze Kamer, in de richting van zijn Europese collega’s: ‘Het ‘nee’ van Nederland en Frankrijk moet niet alleen gezien worden als een ‘nee’ in Nederland en Frankrijk. Zou je in België, in Duitsland of in het Verenigd Koninkrijk een referendum hebben georganiseerd, dan had je waarschijnlijk eenzelfde uitslag gekregen.’ De minister-president had gelijk. Maar hij heeft er naar de mening van mijn fractie te weinig mee gedaan – of mee willen doen.
Het Verdrag van Lissabon draagt de handtekening van de minister-president en zijn minister van buitenlandse zaken. Ze zijn er trots op, ze vinden het veel beter dan de Europese Grondwet. Ik gun hen dat gevoel. Meer dan dit was volgens de premier niet haalbaar of niet wenselijk. Hij legt dit voorstel met overtuiging aan ons voor. Aan een tweede referendum wilde hij niet. Hij vond het eerste al niks, een tweede absoluut onaanvaardbaar. Dat heeft hij de PvdA duidelijk gemaakt in de coalitiebesprekingen: als jullie willen regeren moet je deze belofte aan jullie kiezers toch echt even negeren. De PvdA regeert en dus hebben niet de kiezers maar wij vandaag het laatste woord over het Verdrag van Lissabon. Het volk vertegenwoordigen is een uitdrukking die vandaag en morgen daarom een speciale klank krijgt in deze zaal.
Deze regering noemt het Verdrag van Lissabon een naar vorm en inhoud wezenlijk ander verdrag dan de Europese Grondwet, terwijl meer dan 95% van de inhoud van de laatste in de eerste terug te vinden is. Ik vind dat een krasse bewering. Zeker, de vlag en het volkslied zijn uit de tekst verdwenen. De Europese minister van Buitenlandse Zaken heeft een andere naam gekregen, maar houdt dezelfde functie. Het Handvest van de grondrechten, volgens de Raad van State een constitutioneel element in de afgewezen Europese Grondwet, gaat nu verscholen achter een enkele verdragsbepaling in de brei van kruisverwijzingen. De vrije en onvervalste concurrentie, de omstreden verankering van het neoliberale marktfundamentalisme in de Europese Grondwet, is nu in een van de 33 bijgevoegde protocollen verborgen. En de voorrang van de Europese verdragen boven de Nederlandse grondwet is nu verstopt in een van de vele verklaringen bij het verdrag. Aan hun geldingskracht is echter niets veranderd, zo zegt de regering in antwoord op onze schriftelijke vragen. De militarisering van de Unie is in het verdrag gebleven, maar dat is eigenlijk niet veel meer dan een NAVO+regeling, zegt de regering nu. Dat de NAVO andere lidstaten heeft dan de Unie, en een EU-solidariteitsclausule dus ook andere gevolgen kan hebben en nieuwe verplichtingen oplevert, lijkt voor de regering een verwaarloosbaar detail – hoewel president Sarkozy juist hier de mogelijkheden voor een militaire stap vooruit ziet liggen. En de vetorechten die vervielen in de Europese Grondwet, sneuvelen evenzeer in dit Verdrag van Lissabon, waarmee de oude pijlerstructuur ook ingrijpend verandert. Dit verdrag maakt dat we als land, als parlement, als burgers, minder te zeggen krijgen over richting en inrichting van de Europese Unie. Aan een degelijk parlementair voorbehoud wil de regering niet – waarom eigenlijk niet? De regering geeft hoog op van de oranjekaart-procedure en verkoopt daarmee toch echt knollen voor citroenen. We hebben via de gemengde commissie subsidiariteit en de COSAC mogen oefenen en de conclusie daaruit is dat de bedachte procedure van samenspannende nationale parlementen dusdanig complex is dat dit echt niet gaat werken. Trouwens, hoe gaat de regering reageren als straks deze Kamer voor een Brussels plan een oranjekaart wil heffen maar de Tweede Kamer daar niet aan wil? Worden hier onze eigen regels over de verhouding tussen beide Kamers van de Staten-Generaal ook nog even op hun kop gezet?
Alles overziende, is dit verdrag inderdaad in vorm verschillend maar in inhoud gewoon een kloon van de afgewezen Europese Grondwet. Zoals de Luxemburgse premier Juncker, die straks waarschijnlijk de eerste president van de Unie wordt, zegt: natuurlijk is het zo, maar zou u mij verstandig vinden als ik dat nu ging benadrukken? De Franse oud-president Giscard d’Estaing, onder wiens leiding René van der Linden en Frans Timmermans een regeltje mochten meeschrijven aan de Europese Grondwet, oordeelt hetzelfde: dit verdrag is zijn grondwet. Van hetzelfde laken is het nieuwe pak gesneden, zo hebben zij ons verteld en zo oordelen ook de meeste Europese regeringsleiders en parlementen. Zijn zij met zijn allen nu zo dom of is onze regering zo slim, vraag ik de premier?
Ruim drie jaar nadat de Nederlandse kiezers een einde aan de Europese Grondwet maakten, heeft de meerderheid van de Nederlanders nog steeds weinig vertrouwen in hoe premier Balkenende en zijn collega-regeringsleiders de Europese samenwerking organiseren. Burgers zien ‘Brussel’ en de Europese Unie niet als bescherming, maar veeleer als bedreiging. Ik neem aan dat de premier die uitspraak van de Franse president Sarkozy aan de vooravond van het Franse voorzitterschap van de Europese Unie kent? Ziet hij met de Franse president dat grote groepen burgers ‘Brussel’ als bedreiging zien van de nationale democratie, de sociale rechten, de privacy? En ziet hij de groeiende zorgen over vrede en stabiliteit, nu het Verdrag van Lissabon de deur openzet om van de EU niet alleen een economische en politieke maar ook een militaire unie te maken, die buiten zijn grenzen, ook zonder toestemming van de Verenigde Naties, mag opereren? De Ieren noemen het één van de belangrijke argumenten achter hun ‘nee’. En erkent de minister-president dat het politieke draagvlak voor ‘Lissabon’ weliswaar stevig lijkt maar dat het draagvlak onder de burgers van Europa nog steeds flinterdun is?
Het Verdrag van Lissabon botst op de wil van de bevolking, steekt slecht in elkaar en zal het functioneren van de Europese Unie eerder bemoeilijken dan vergemakkelijken, als we het bekijken vanuit de burgers. De eurocraten zullen er natuurlijk wel mee uit de weg kunnen en de ruimte die het biedt, snel invullen. Wij hier zullen het nakijken hebben. Als we morgen ja zeggen, leveren we een groot deel van onze parlementaire zeggenschap in, zonder zicht op een tenminste gelijkwaardige democratische compensatie. Het Europees Parlement gedraagt zich immers sinds jaar en dag veeleer als fanclub van de Unie dan als waakhond voor de rechten van burgers en lidstaten.
Gelukkig is ook na een ‘ja’ hier, het verdrag hier buiten nog lang niet in werking. Ten eerste gaat het verdrag van Lissabon niet in op 1 januari 2009; het wordt later, omdat we in ieder geval nog moeten wachten op Ierland, op uitspraken van constitutionele hoven, op andere parlementen en op handtekeningen van een aantal staatshoofden. Ten tweede is het de vraag of, indien we voor de Europese verkiezingen van juni 2009 geen werkend verdrag hebben, het er nog ooit van zal komen – kiezers kunnen hard oordelen over politici die zich elitair gedragen. Ten derde, dit verdrag wat nu voorligt, zal in ieder geval niet zó worden ingevoerd. Het Ierse Supreme Court verbiedt het immers de Ierse regering sinds 1987 een ingrijpend Europees verdrag te ratificeren als het niet bij referendum door de bevolking van Ierland is aangenomen. Dus mag president McAleese van Ierland haar handtekening niet onder dit verdrag zetten. De presidenten van Duitsland, Tsjechië en Polen zullen hun handtekeningen er voorlopig evenmin onder zetten. Bondspresident Kohler wacht een uitspraak af van het Bundesverfassungsgericht in Karlsruhe op een constitutionele klacht. Volgens de regering komt die uitspraak wellicht eind dit jaar, volgens andere bronnen pas ergens in 2009. De kans dat de ratificeringsprocedure volledig afgerond wordt voor de Europese verkiezingen, is daarmee een stuk kleiner geworden. President Klaus van Tsjechië tekent niet omdat het verdrag na het Ierse nee volgens hem dood is. En daarbij moet het Tsjechische constitutionele hof ook nog een uitspraak over de toelaatbaarheid van het verdrag doen. De Poolse president Kaczynski tekent niet omdat hij rekent op nieuwe onderhandelingen over een aangepast verdrag. Of de Oostenrijkse bondspresident tekent, weet ik niet, wel weet ik dat zijn bondskanselier Gusenbauer vindt dat er na een tweede referendum in Ierland ook een referendum in Oostenrijk moet komen over het aangepaste verdrag. De Oostenrijkse bondskanselier hoopt zo iets te veranderen aan het dramatisch lage vertrouwen van zijn burgers in de richting en inrichting van de Europese Unie. Hoe het verder gaat met bijvoorbeeld Zweden, weten we nog niet. En zelfs in Finland zijn complicaties gerezen rond de ratificatie. Hoe dan ook, beweren dat dit allemaal slechts een Iers probleem is, is nogal onnozel, zeg ik in de richting van de staatssecretaris. En ik moet erg denken aan struisvogels als ik dit trio achter de regeringstafel tot nu toe zie weigeren om onze vragen over de eventuele belemmeringen elders in Europa, te beantwoorden. Kop in het zand, dan gaat het vanzelf voorbij, lijkt het motto van onze regering. Dat denken struisvogels, maar mensen worden verondersteld iets wijzer te zijn, heren!
Als wij zeggen dat we dit verdrag afwijzen, omdat het veel te veel lijkt op de door de Nederlandse bevolking afgewezen Europese Grondwet, is een veel gestelde vraag: wat dan? Een terechte vraag met een eenvoudig antwoord: dan krijgen we op termijn een ander akkoord en een beter verdrag. Zo en niet anders heeft de Europese samenwerking zich tot nu toe ontwikkeld. De ‘grote halen, snel thuis’-politiek bracht eerder weinig goeds. Het verdrag van Maastricht is er een voorbeeld van, de Europese Grondwet een ander. En ‘Lissabon’ zal later ook een misstap blijken: te snel, te groot en in de verkeerde richting.
Als dit verdrag het uiteindelijk toch niet haalt, biedt een nieuw verdrag alle Europeanen een nieuwe kans op een beter verdrag. Het is zaak dat we daarop anticiperen in plaats van onnozelaartje spelen. Een beter verdrag betekent voor mijn fractie in ieder geval: afstappen van de neiging om alles via Brussel te regelen en kiezen voor een Europese samenwerking waarin ‘Brussel’ niet langer de baas speelt maar de burgers centraal staan. Geen maxi-verdrag zoals de Europese Grondwet en het Verdrag van Lissabon, maar veeleer een kort en helder miniverdrag, dat ooit ook door Nicolas Sarkozy, althans in woord, werd nagestreefd. Een verdrag dat niet vanuit ‘Brussel’ maar vanuit de burger geschreven is, eerder een Europese Magna Carta, of beter: een nieuwe ‘Blijde Incomste’, die tot doel heeft de burgers te beschermen, dan een centralistische constitutie van een superstaat in wording. Een verdrag dat burgers, in de woorden van Sarkozy, beschermt in plaats van bedreigt en dat aanzetten biedt om Europa daadwerkelijk democratischer, socialer, vredelievender en vooruitstrevender te maken. Natuurlijk kán zo’n verdrag, al was het alleen maar dat onderzoek laat zien dat zoiets veel meer draagvlak heeft onder de burgers van de lidstaten dan het verdrag dat nu voorligt. Natuurlijk eist dat een fundamentele heroverweging van de tot nu toe door de meeste politici ingenomen posities. Maar waarom zou het volk van mening moeten veranderen, waarom de politici niet, die zeggen het volk te willen vertegenwoordigen? En die getuige de ontwikkelingen van de laatste jaren de plank zo faliekant misgeslagen hebben als het om meer draagvlak voor samenwerking in Europa ging?
Door de recente ontwikkelingen elders in Europa, krijgen we extra bedenktijd. Laten we die niet verspillen maar gebruiken, hoe er morgen hier ook gestemd wordt. Onze bevolking is erg vóór Europese samenwerking. Nederland hoort bij Europa en Europa hoort in Nederland. Het is een onverbrekelijke relatie, een samenwerking zonder einde. Maar moet die samenwerking, in de geest van eerst ‘Maastricht’, daarna ‘Rome’ en nu ‘Lissabon’, centralistisch en marktfundamentalistisch blijven, of vooral democratisch en sociaal worden? Als ‘Lissabon’ het uiteindelijk toch niet haalt, willen wij graag met de burgers praten over een democratischer en socialer Europa. De verkiezingen voor het Europees Parlement op 4 juni 2009, bieden daar een mooie kans toe. Nee, vandaag en morgen wordt het niet spannend, maar over elf maanden wellicht des te meer. Daarom ben ik ook erg benieuwd naar de reactie van het kabinet op onze vragen en opmerkingen.