nieuws

‘Europese samenwerking moet – maar dan wél goed’

Europese samenwerking moet – maar dan wél goed. De regering hoort daarbij naast zijn burgers te staan, niet ertegenover, zoals in Nederland het geval is. Die boodschap kreeg de regering vandaag in de Eerste Kamer van SP-senator Paul Peters. Staatssecretaris Timmermans (PvdA) was er niet blij mee. Hij beschuldigt de SP van ‘complottheorieën’.

Paul Peters, voormalige hoogleraar teratologie (aangeboren afwijkingen), noemde de wijze waarop de Europese Unie in het Verdrag van Maastricht (1992) in elkaar werd gestoken, ‘een voorbeeld van een aangeboren afwijking’: ‘De Europese Unie is het resultaat van een verstrengeling van de grote Europese ondernemers en de politiek. Centen en niet mensen stonden centraal. Burgers zijn er niet aan te pas gekomen.’ De latere afwijzing van de Europese Grondwet door tweederde van de Nederlandse kiezers valt te verklaren uit deze aangeboren afwijking, aldus Peters, wiens debatbijdrage tevens zijn maidenspeech in de Eerste Kamer was.

Dat PvdA-staatssecretaris Timmermans van Europese Zaken vervolgens al zijn pijlen op Peters’ bijdrage richtte, deed de SP’er deugd. ‘Ik snap dat de staatssecretaris het moeilijk heeft met ons verhaal. Als het om Europese samenwerking gaat, voelt de achterban van de PvdA zich immers beter bij de SP thuis.’ Timmermans beschuldigde de SP van ‘complottheorieën’ en het zaaien van twijfel en angst bij de burgers, als het over Europese samenwerking gaat. Peters herinnerde de staatssecretaris er fijntjes aan dat hij de SP-nota met voorstellen over Europa eerder juist ‘een van de meest interessante reacties op het Nederlandse nee van 2005’ had genoemd.

Peters citeerde het eigen weblog van Timmermans:

‘De SP gaf op een groot aantal punten aan wat er niet goed zit in Europa. Veel van die punten zijn het waard nader bekeken te worden. Vooral de verhoudingsgewijs veel te grote rol van de marktkant van de sociale markteconomie in de Europese samenwerking werd overtuigend in kaart gebracht. Het is natuurlijk ook niet toevallig dat veel van de SP-kritiek gedeeld wordt door de Nederlandse regering: Europa presteert onder de maat en slaagt er onvoldoende in een herkenbare en stuurbare overheid te zijn voor de Europese burger.’

Daar wilde Timmermans nu niet meer van weten. De staatssecretaris foeterde aan één stuk op de SP en stak een lofrede op de Europese Unie sinds ‘Maastricht’ af. Hij verklaarde dat de huidige welvaart er zonder Europese Unie niet geweest zou zijn. Peters wees hem erop dat Noorwegen, Zwitserland en IJsland niet tot de EU hoorden, ‘maar als land gemiddeld rijker zijn en hun inwoners gemiddeld gelukkiger’. Peters voorziet dat het Europese Hervormingsverdrag, de opvolger van de afgewezen Europese Grondwet, ons nog heel wat nieuwe problemen gaat bezorgen, als het in alle EU-landen geratificeerd wordt en bijvoorbeeld niet sneuvelt in het komende Ierse referendum. Peters beklemtoonde dat de SP zich ook binnen nieuwe Europese kaders zal inzetten om Europa meer van de burgers te maken en minder van de bedrijven: ‘Daarbij rekenen wij niet op de tovermiddelen die de regering in het Hervormingsverdrag ziet, zoals de subsidiariteittoets, de oranje kaart-procedure, het burgerinitiatief, zoals het optuigen van het Europees interparlementair overleg of een metamorfose van het Europees Parlement. We rekenen veeleer op wat in 2005 zichtbaar werd en nu nog steeds aanwezig is: dat betrokken burgers waar mogelijk de regering en het parlement duidelijk maken waarom en hoe het socialer moet in Europa, en niet nog liberaler. Elke opiniepeiling laat zien dat de burgers het voorlopig nog steeds veel meer met ons dan met de regering eens zijn – en wij zullen die alliantie in de komende maanden en jaren proberen te behouden en uit te bouwen.’

Peters noemde het jammer dat de regering niet beter naar de bevolking heeft geluisterd en niet heeft ingezet op een beter verdrag: ‘Mijn fractie denkt dat de regering, als zij zo overtuigd is van een goede respons op het nee van de burger in de vorm van het Hervormingsverdrag van Lissabon, dan met vertrouwen een tweede referendum tegemoet had kunnen zien. Nu is de angst voor de bevolking reden geweest om die bevolking buitenspel te zetten. Daar wordt een mens niet vrolijk van.’

Senator Peters vroeg en kreeg wel meer aandacht en inzet van de regering voor de financiële noden van die andere Europese samenwerkingsorganisatie, de Raad van Europa. Die organisatie, met alle Europese landen als lid, richt zich vooral op meer democratie, uitbouw van de rechtsstaat en bescherming van de mensenrechten in Europa. Haar organen, zoals het Europees Hof voor de rechten van de mens, de Europese mensenrechtencommissaris en de parlementaire assemblee van de Raad van Europa, hebben recht op meer ondersteuning, betoogde Peters. Een motie die op initiatief van SP en CDA tot stand kwam, krijgt over twee weken naar alle waarschijnlijkheid de steun van de hele Eerste Kamer. Minister Verhagen beloofde al op voorhand de motie te zullen uitvoeren, hoewel er in andere Europese landen weerstand bestaat volgens hem.

Senator Peters pleitte voor betere verhoudingen van de Europese Unie met Rusland en een actievere inzet van de EU in het Midden-Oosten. Waar minister van Buitenlandse Zaken Verhagen wees op ‘Israël, dat zich al 60 jaar verdedigen moet’, noemde Peters de al 40 jaar durende bezetting van de Palestijnse gebieden: ‘Als van de Palestijnen gevraagd wordt Israël te erkennen en geen geweld te gebruiken, moet Israël ook de Palestijnse staat erkennen en de bezetting met al zijn geweld beëindigen.’ Peters hoopt dat de EU meer druk op Israël gaat uitoefenen.

Tot slot pleitte hij voor een minder koloniale houding van de EU ten opzichte van de vroege koloniën van de Europese landen. Hij noemde het goed dat die landen makkelijker toegang tot de Europese markt krijgen maar onevenwichtig dat de EU in ruil daarvoor vrijwel complete openstelling van hun thuismarkten eist. Peters: ‘Handelsverdragen, zowel multilateraal als regionaal en bilateraal, moeten erkennen dat ontwikkelingslanden een speciale behandeling nodig hebben om hun markten en arbeiders te kunnen beschermen tegen onder meer gesubsidieerde producten en dumpingpraktijken vanuit het Westen. Daarnaast moeten ook in bilaterale en regionale handelsverdragen basisvoorzieningen zoals onderwijs en gezondheidszorg worden uitgesloten van verplichte liberalisering en moeten regeringen in ontwikkelingslanden zelf het recht hebben buitenlandse investeerders te belasten om aan staatsinkomsten te komen. Bovendien hoort er voldoende tijd genomen te worden bij de onderhandelingen over nieuwe handelsverdragen zonder vooraf gefixeerde tarieven, zodat de regeringen van ontwikkelingslanden en de lokale bevolking zich goed kunnen oriënteren.’