Themadebat duurzame landbouw in Europees en mondiaal perspectief – maidenspeech Eric Smaling (SP)
Vandaag denk ik terug aan de dag waarop ik als 8-jarig jongetje uit Amsterdam door mijn ouders vriendelijk doch resoluut werd afgevoerd naar een ponykamp in Barneveld. Officieel om de vakantie door te brengen maar ook om mij een beetje te laten afharden op het platteland. Ik weet nog dat de cultuurschok enorm was, maar van korte duur. Vele vakanties hing ik er van de eerste tot de laatste dag rond en tot op de dag van vandaag kom ik er. Behalve pony’s hield de familie er ook een melkveehouderij op na. Ik herinner me de fascinatie voor de grupstal in de winters en we hielden weddenschappen welke koe het eerst haar staart zou optillen of een boer zou laten. Dat zoiets broeikasgassen opleverde hield toen nog niemand bezig. Ook vond ik het niet vreemd dat de koeien een half jaar vastgebonden op één plek stonden of lagen. Als kind neem je de zaken zoals ze zijn.
Deze korte historie vormde de drijfveer voor een loopbaan op het gebied van landbouw en voedselvoorziening in Wageningen, bij het ITC in Enschede en in de tropen, met een zwaar accent op mijn geliefde Afrika ten zuiden van de Sahara. Nu sta ik hier in dit mooie huis, en mag namens mijn partij het woord voeren over dit prachtige beleidsterrein. Hoewel, prachtig? Lange tijd waren wij jagers en verzamelaars. Daar hadden wij een dagtaak aan. De uitvinding van de landbouw, zo’n 10,000 jaar geleden vormde naast het begin van de vooruitgang ook het begin van veel ellende. Niet iedereen hoefde in zijn of haar eigen voedsel te voorzien. Er bleef tijd over, nieuwe vrije tijd. En daarmee was de rangen- en standensamenleving geboren. Daar zijn we tot op de dag van vandaag niet vanaf gekomen – economische vooruitgang en sociale tegenstellingen zijn nog steeds te vaak aan elkaar gekoppeld.
Hoe dan ook doet het mij plezier hier de degens te kruisen met een landbouwminister die ook de pony hoog in het vaandel heeft, en met wie ik bovendien slechts één dag in leeftijd scheel. Dat kom je niet vaak tegen en doet vermoeden dat je onder hetzelfde gesternte bent geboren, van dezelfde muziek houdt en wellicht over veel zaken dezelfde mening bent toegedaan.
Voorzitter, ik ga het niet hebben over de schrijnende zaken die recent aan het licht zijn gekomen over de kwaliteit van het toezicht van de Voedsel- en Warenautoriteit op veetransport en vleeskeuring. Wel moet mij van het hart dat mijn fractie dit zeer ernstig vindt en uitermate slecht voor de reputatie van het ministerie en de sector, net nu we weer een beetje uit de crisissfeer zijn. Eens te meer blijkt hoe onwenselijk het is om economische belangen in één hand en binnen één departement te combineren met onafhankelijk toezicht op dierenwelzijn en voedselveiligheid. Waar ga ik het wel over hebben? Over de wereld, Europa en Nederland, in die volgorde.
Eerst een korte, technische amuse. Die bestaat uit drie vragen over de begroting 2008 en hebben allen betrekking op de interne consistentie van dit document. De minister schetst vijf vensters waardoor LNV voor de burger in zicht komt: (i) groene economie, (ii) aandacht voor het dier, (iii) een mooi landschap, (iv) de waarde van onze aarde en (v) lekker en gezond eten. Het budget wordt echter uitgezet over zeven vrij traditioneel geformuleerde beleidsartikelen, waarbij die vijf vensters van de burger uit het zicht raken. Is dit niet beter op elkaar aan te sluiten? Zo nee, dan hebben de 5 vensters geen toegevoegde waarde. De tweede vraag betreft de vrij besteedbare ruimte. Bij elk beleidsartikel vind ik staafdiagrammen die de budgetflexibiliteit weergeven, maar de precieze cijfers zijn nergens te traceren. Hoeveel ruimte heeft de minister werkelijk om de ambities van dit kabinet waar te maken? Tenslotte zijn er allerlei programma’s en budgetten die het niveau van een beleidsartikel en zelfs het departement overstijgen. De toelichting zou erg aan waarde winnen wanneer de lezer makkelijk kan schakelen tussen het nu gebodene en bijvoorbeeld de uitgaven voor het programma Schoon en Zuinig, het Investeringsbudget Landelijk Gebied (ILG), de uitgaven in het kader van het Meerjarenprogramma Infrastructuur, Ruimte en Transport (MIRT) en ook de oormerking van Europese fondsen uit de zogenaamde tweede pijler, voor plattelandsontwikkeling. Uit de nota van de Homogene Groep Internationale Samenwerking (HGIS) leid ik bovendien af dat de internationale inzet van LNV bijna geheel bestaat uit de contributie aan de FAO en de kosten van de landbouwattachees, à raison van ruim 28 miljoen euro. Op een totaal budget van 2,3 miljard euro, plus 1,1 miljard euro uit Brussel, is dat wel erg weinig. Graag een reactie van de minister op deze drie punten.
DE WERELD In december 2007 waarschuwde de FAO dat er wereldwijd voedseltekorten zouden ontstaan, met onrust onder de bevolking tot gevolg. De voorraden rijst en tarwe zijn kleiner dan ooit. Het World Food Programme van de Verenigde Naties kon kort geleden voor het eerst nergens overschotten aankopen. De totale kosten van voedselimporten lagen in 2007 21 procent hoger dan in 2006. Verschillen tussen twee jaren geven geen trend aan, maar toch. Tegelijk gooien wij hier per huishouden 150 kilo voedsel per jaar weg. Oud brood, sloffe koekjes, beschimmeld fruit, producten die over de datum zijn en ons niet leeg gegeten bord. Obesitas is inmiddels wereldwijd een groter probleem dan honger. Kan het cynischer? Het vet dat de een teveel heeft, komt de ander tekort. Wat een rare wereld. Ik schreef er een paar jaar terug met Rindert Kromhout dit boek over, Volle buiken. Ik geef het de minister straks graag mee. Het is voor kinderen geschreven, dus het hele kabinet moet het kunnen begrijpen.
Terug naar de honger. In Afrika wordt een verdubbeling van de voedselimport verwacht over de periode tussen 2000 en 2030. Alle reden dus om de lokale productie te stimuleren. Dit is echter niet de insteek van de minister. In Kamerstuk 28973, 18, zegt ze: “De wereld verstedelijkt snel. Zelfvoorziening per land is hierbij geen oplossing. Dat is niet de manier waarop je de groeiende urbane bevolking van een verantwoord en gezond voedselpakket voorziet”. Einde citaat. Ik vraag me dan werkelijk af: wat is er tegen om te streven naar zoveel mogelijk lokale productie? Waarom op voorhand zelfvoorziening afserveren? Het is een onjuiste stelling en het gaat in tegen allerlei maatschappelijke stromingen, die het gesleep met voedsel over de aardbol zat zijn. Zo is in Engeland het begrip ‘food miles’ al een tijd lang ingeburgerd. Vervolg van het citaat: “Ook ontneem je boeren uit ontwikkelingslanden daarmee de mogelijkheid hun inkomen te verbeteren door te exporteren.”. Is dit niet een hele vreemde manier van redeneren: al zou je zelfvoorzienend kunnen zijn, dan nog doe je het niet omdat je de boeren uit ontwikkelingslanden het brood uit de mond stoot? De wereld op z’n kop wat mijn fractie betreft. Slot van het citaat: “De ontwikkeling gaat dan ook terecht een andere kant op: vrije wereldmarkt en afbouw van Europese bescherming”. Welnu, door liberalisering van de wereldhandel is Afrika ten zuiden van de Sahara de afgelopen 20 jaar ruim 270 miljard dollar aan inkomsten misgelopen. Van grootschalige liberalisering profiteren met name landen als Brazilië, Thailand en Vietnam, landen die toch al forse groeicijfers laten zien. Ik stoor mij aan de toevoeging “terecht”. De minister mag dat vinden, maar het is onwetenschappelijk en daardoor erg gratuït. Een volledig vrije wereldmarkt kan de bedrijvigheid in Afrika goeddeels de nek omdraaien. Wat is daar “terecht” aan?
Nu we het hier toch over hebben: ik merk al langere tijd dat vanuit LNV en Ontwikkelingssamenwerking verschillende geluiden opstijgen over de uitwerking van Europees beleid op de landbouw in ontwikkelingslanden. Vorig jaar was het weer raak toen de minister in een polemiek verzeild raakte met oud-minister Pronk in dagblad Trouw. Waar de één de voordelen van de open Europese markt benadrukt, via het Everything but Arms initiatief, wijst de ander juist op het handelsverstorende karakter van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB). Ik geef toe, het is niet eenvoudig. Kan het ministerie van LNV eens doorrekenen hoe de som van al het protectionistische én preferentiële beleid nou echt uitpakt voor Afrika? Het zou fijn zijn als de minister dan ook de nieuwe, onder druk van de EU en, indirect, de Wereldhandelsorganisatie (WTO) tot stand gekomen Economic Partnership Agreements meeneemt. De landen die dit hebben getekend moeten immers hun markten voor minimaal 80% liberaliseren in ruil voor blijvende toegang tot de Europese markten. Dat betekent voor die landen ook het afbouwen van importtarieven: één van de belangrijkste bronnen van inkomsten voor landen met een laag Bruto Nationaal Product. Volgens mij, ik zeg het nog eens, hoort daar op het moment de prioriteit niet te liggen, want er is geen sprake van een level playing field, waar de WTO gemakshalve altijd maar vanuit gaat. Lokale en regionale marktontwikkeling ter plaatse: dáár moet het over gaan. Infrastructuur, bodemvruchtbaarheid, marktinformatie in de regio en het verbeteren van vraag-aanbod relaties tussen de snel groeiende steden en het platteland.
Ik wil ook even stilstaan bij Kennis en innovatie, waaraan de minister relatief veel geld uitgeeft. Kan de minister voorbeelden geven hoe LNV concreet gebruik maakt van onderzoeksresultaten met internationale relevantie? Er zijn zoveel projecten en proefschriften over internationale landbouw, natuur, voeding, etc., maar volgens mij weinig bundeling van resultaten en lessons learned. Verder viel me in de begroting op dat er weinig steun meer wordt verleend aan de Consultative Group on International Agricultural Research (CGIAR), waaronder bijvoorbeeld het toonaangevende International Rice Research Institute (IRRI) en het eerder genoemde IFPRI. Mede dankzij deze instellingen leefde in Afrika de maïsproductie op in de jaren 70 en 80 totdat de Wereldbank en het Internationaal Monetair Fonds de landen dwongen tot verregaande deregulering. Ook waren deze onderzoeksinstellingen verantwoordelijk voor de continentwijde verspreiding van ziektevrij plantmateriaal van cassave, een echt armenvoedsel. En recent lukte het één van deze instellingen om Afrikaanse en Aziatische rijstrassen te kruisen, waarbij de beste eigenschappen van beiden in een nieuwe variëteit werden verenigd. Inmiddels is de CGIAR tevens een kennismakelaar die zich ten doel stelt bestaande kennis zo effectief mogelijk in het veld toegepast te krijgen. Is de minister het met me eens dat dit soort ontwikkelingen aanzienlijk helpt in het dichterbij brengen van Millenniumdoelstelling 1, waarover ze gepassioneerd schrijft in een recente brief aan de Tweede Kamer? In dezelfde brief noemt de minister ook het recent verschenen World Development Report 2008 van de Wereldbank. Dit rapport toont aan dat landbouw nog steeds de drijvende kracht is achter opkomende economieën. Wat zijn voor de minister de belangrijke nieuwe inzichten die het World Development Report heeft opgeleverd en hoe beïnvloedt dat ons internationale landbouw- en voedselbeleid? Of laat de minister dat, zoals hier al jaren en ten onrechte gebruikelijk, over aan de minister voor Ontwikkelingssamenwerking?
Het spreekt vanzelf dat er een integrale visie nodig is op landbouw, natuur en voeding voor 9 miljard mensen in 2050. Op Borneo staat straks geen boom meer overeind behalve de oliepalm. Hoe krijgen we het besef naar binnen bij overheden en burgers dat er een plafond zit aan welvaart, namelijk daar waar het overdaad wordt. Voorzitter, echt, er zijn grenzen aan de groei zoals wij die nu kennen. De conclusies van de Club van Rome zijn nog steeds valide, al hebben we vooral dankzij sprongen in kennis en innovatie het hoofd boven water weten te houden. Ik licht de twee m.i. grootste uitdagingen eruit: vlees en biobrandstoffen.
1. Vlees Wereldwijd is de vleesproductie in 15 jaar tijd gestegen van 200 naar 300 miljoen ton. Een Chinees at in 1985 20 kilo vlees, in 2007 is dat 50 kilo. De Chinees doet inderdaad veel meer met vlees. Voor een kilo vlees is grofweg 5-8 kilo plantaardige grondstof nodig, soms meer. De laatste jaren is met name de invoer van sojaschroot uit Latijns Amerika exponentieel toegenomen, met name nadat China WTO-lid was geworden. In Brazilië wordt de sojateelt onderhand steeds grootschaliger. Begon het op gezinsbedrijven in het zuiden, nu vind je in centrale staten als Mato Grosso voornamelijk bedrijven van 10,000 ha of meer. Weinig mensen verdienen véél geld. Uit een rapport van het Landbouw Economisch Instituut blijkt dat in Mato Grosso 1 arbeider werkt op 400 hectare land. In de kleinschalige teelt in het zuiden werken 80 mensen op dezelfde 400 hectare. De ontbossing in de Amazone, elk jaar ongeveer de helft van Nederland, houdt de laatste jaren volledig gelijke tred met de uitbreiding van de sojateelt. Dit is weliswaar niet helemaal 1 op 1 aan elkaar te koppelen, want er zit nog een veehouderij-stadium tussen, maar dat er een sterk verband is, is niet tegen te spreken. Als oplossing zou Brazilië veel sterker gecompenseerd moeten worden voor het behoud van de Amazone en de Cerrado savanne, een gebied met een uitzonderlijk hoge biodiversiteit.
2. Biobrandstoffen Duurzaamheidscriteria of niet, de Europese doelstellingen van 5,75% bijmenging met biobrandstoffen in 2010 en 10% in 2020 zijn te ambitieus. We wedden op het verkeerde paard. Er zijn zeer grote arealen nodig om enige betekenis te kunnen hebben voor de energievoorziening, biobrandstoffen zijn allesbehalve CO2-neutraal, ze concurreren met landbouwgrond voor voedsel en drijven daarvan de prijzen op en, en dat laatste hoor je minder vaak: ze onttrekken bodemvruchtbaarheid daar waar het de consument slechts om de koolstof te doen is. Simpelweg is dus ons advies: zet volledig in op een nieuw mobiliteitsdenken en op innovatie. Wat dat laatste betreft: windenergie op zee: goed idee. Maar het grootste potentieel komt ongetwijfeld van zonneënergie. Zet panelen neer in de Sahara, zorg dat landen als Mauretanië, Mali en Niger er aan kunnen verdienen. Kijk ook naar het hiermee samenhangende grote potentieel van algen en andere manieren om fotosynthese efficiënter te maken. Investeer in waterstof als drager van duurzame energie met als enige restproducten water en warmte. Ethanol uit stro en gras biedt kansen, maar voert toch weer bodemvruchtbaarheid af. Een plant als jatropha verdient aandacht want het is geschikt voor marginale tropische bodems en kan boeren aldaar een bron van inkomsten bieden. Hergebruik van mest is een end-of-pipe oplossing. Dat heeft wat mijn fractie betreft minder prioriteit. Maar goed, de mestexport naar onze buurlanden groeit de laatste jaren enorm waarmee een probleem wordt verplaatst maar niet opgelost.
EUROPA Het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) is 50 jaar oud. 2008 is het jaar van de health check, de mid-term review van de huidige GLB periode. De Europese Landbouwcommissaris Fischer-Boel verrichtte op 20 november 2007 de aftrap voor de health check met een startnotitie. Ik licht er drie zaken uit. 1. Er is geen doorkijkje naar de periode na 2013, wanneer deze periode van het GLB ten einde loopt. Dat is echt een omissie. En dat terwijl brancheorganisaties als LTO en de Nederlandse Melkveehouders Vakbond al lang visies op het GLB na 2013 hebben liggen. 2. De voorstellen zijn erg ongelijksoortig. Sommige zijn technisch van aard (versimpeling van de regelgeving, verbetering van uitvoering en handhaving), andere zijn inhoudelijk en enigszins opportunistisch, zoals het afbouwen van de interventie op de meeste granen en het loslaten van zowel de braakleggingsregeling als de melkquotering. Voor het laatste geval laat een berekening zien dat wij er 20.000 koeien bij krijgen om Chinese kinderen aan schoolmelk te helpen. Dat kan toch zo weer leiden tot verdere intensivering en bovendien, een dalende prijs? Wat natuurlijk ook kan is de koe langer te laten leven dan gemiddeld 5,8 jaar, zoals de Animal Sciences Group van Wageningen UR pas liet weten. De sector is zelf helemaal niet zo blij met het loslaten van de superheffing. De Nederlandse Melkveehouders Vakbond doet in dit licht een aantal nuttige aanbevelingen rond aanbodsbeheersing en het wijst de EU op de voordelen van het Canadese zuivelsysteem. 3. Wat betreft die tweede pijler voor plattelandsontwikkeling laat de Europese landbouwcommissaris de invulling grotendeels over aan de lidstaten. Ik citeer: “Niet alle lidstaten, sectoren, en zelfs regio’s en sectoren binnen lidstaten hebben te maken met dezelfde risico’s”. Dat is natuurlijk coulant en genereus en het doet recht aan bestaande verscheidenheid, maar waarom moet dat vanuit Brussel geregeld worden? Je maakt je geld over, en je krijgt het terug met de mededeling dat je zelf mag weten hoe je het uitgeeft. In dit kader was ik amper verbaasd toen ik in een interview met oud-minister Veerman las, dat van elke door de EU uitgegeven euro slechts 25 eurocent bij de boer terecht komt. De rest gaat zitten in papierwerk, regelgeving en handhaving. Wat vindt de minister hiervan?
Samenvattend vindt mijn fractie het internationale LNV beleid, met name richting EU, te dociel. Beleid en ambitie lijken erg gericht op het volgen van alle supranationale kaders, regels en richtlijnen. Veel EU-richtlijnen knellen op nationaal niveau, zie bijvoorbeeld de wolven in Finland die tot hun eigen verbazing niet meer worden afgeschoten bij het belagen van de rendieren. Ook het strikte karakter van Natura 2000 knelt hier en daar en beboet worden als boer omdat je agrarisch natuurbeheer het iets te weinig soortenrijkdom heeft opgeleverd, tja… onze sympathie ligt dan toch bij die boer. De nitraatrichtlijn knelt al evenzeer, en keer op keer moet Nederland een ontheffing aanvragen van de EU bemestingsnorm. Ondertussen debatteren we over de diepte waarop het nitraatgehalte zou moeten worden gemeten, en zegt milieuhoogleraar Lucas Reijnders dat er geen degelijke gezondheidsrisicoanalyse achter de richtlijn zit. De drempel van 50 milligram nitraat per liter lijkt daardoor nogal arbitrair. De minister zit in een keurslijf. Antwoorden als “dat kan niet en dat mag niet van de EU, van de WTO” horen we te vaak. Natuurlijk heb je als lid van een club je spelregels, maar het leidt te vaak tot een gevoel van geestelijke gevangenschap, van machteloosheid ook in de richting van de bevolking. Rond de 80% van onze LNV wetgeving komt uit Brussel. Dat is erg veel. Met 6 landen viel het al niet mee coalities en compromissen te sluiten. Hoe gaat dat met 27 landen, die samen toch een lappendeken vormen qua historie, cultuur en perceptie van Europa? Hoe smeedt de minister nu coalities om zaken voor elkaar te krijgen? Hoe vaak gebeurt het dat alle nieuwe toetreders hetzelfde stemgedrag vertonen en de minister met lege handen staat? Denkt de minister dan niet stiekem af en toe aan het Eurovisie songfestival?
NEDERLAND Eerst de schaalvergroting in Nederland. De laatste Mest- en Mineralenmonitor laat zien dat het aantal bedrijven in de agrarische sector in de laatste 20 jaar met ruim 40% daalde, van 136,000 naar 80,000. Het agrarisch landgebruik daalde in die periode met ruim 5% tot 1.92 miljoen hectare. Kortom, de gemiddelde bedrijfsgrootte is flink gestegen. Deze schaalvergroting versterkt zichzelf. Hoe meer grote bedrijven, hoe lastiger het wordt voor de kleinere om rendabel te blijven. Uiteindelijk treden de kleinere boeren uit waardoor de resterende bedrijven weer groter worden. In uw brief aan de Tweede Kamer van 20 december 2007 zegt u, ik citeer, dat “schaalvergroting voortkomt uit de steeds hogere eisen aan efficiëntie, kwaliteit, marketing, innovatie en verduurzaming”. Einde citaat. Is dit niet een al te eenzijdige voorstelling van zaken? Komt schaalvergroting niet ook vooral voort uit beleid dat zich uitsluitend richt op de wereldmarkt en op geen enkele manier probeert het familiebedrijf in stand te houden? Elders zegt u: “In mijn visie kan een duurzame veehouderij vele gezichten hebben: grondgebonden, niet grondgebonden, grootschalig, kleinschalig, etc.” Spreekt de minister daarmee niet tegen wat ze eerder zei over verduurzaming, want dat koppelde zij expliciet aan grootschaligheid? Kortom, duurzaamheid lijkt me bij de minister een nogal rekbaar begrip. Graag een reactie.
Ondertussen is Nederland het dichtstbevolkte varkens- en kippenland ter wereld. 85 tot 90 procent van het veevoer komt uit andere landen, 70% van de productie wordt geëxporteerd. Een bekend citaat van uw voorganger Cees Veerman: “We importeren voer, we exporteren varkens en de rommel houden we hier. Dit systeem is vastgelopen.” Dus wat doet de regering: afscheid nemen van dit onderdeel van de landbouwsector? Zacht saneren, nu de economie goed draait? Nee, we gaan megavarkens- en -kippenstallen bouwen. Niet lang geleden was ik in Overijssel bijna getuige van een volksopstand. De gemeentes hadden talloze aanvragen voor de bouw van megastallen ontvangen van Brabantse ondernemingen. “Tja”, zei de wethouder, “ik heb het instrumentarium niet om het tegen te houden”. Dit had nooit gekund wanneer de compartimenteringsregeling zou zijn gehandhaafd. Het opschorten van die regeling wordt begrijpelijkerwijs gezien als een vorm van verraad aan de lokale boeren en andere bewoners die in het begin welwillend tegenover de Reconstructiewet Zandgronden stonden. Het CDA jaagt hiermee het eigen electoraat op een geweldige manier in de gordijnen. Mijn partij zal deze mensen uiteraard met open armen ontvangen.
Voorzitter, die megastallen hebben niets te maken met een overgang naar duurzame veehouderij. Een duurzaamheidssprong betekent niet dat je steeds wat opschuift in schaal om de kostprijs te drukken, met een luchtwassertje hier en een mestvergistertje daar. Een duurzaamheidssprong realiseer je alleen door te breken met een trend. CDA-coryfee Wijffels heeft daarover in het verleden wijze dingen gezegd. Ik doel dan op het begrip ‘herontwerp’. In dit kleine volle land moeten we geen megastallen willen, ook niet aan de snelweg en ook niet in de haven. Wij moeten streven naar een verdere inkrimping van de intensieve, niet-grondgebonden dierhouderij. Hiermee vervalt ook de noodzaak tot de aanvoer van eiwitrijke diervoeders zoals sojaschroot en kan het mestoverschot verder omlaag. Dát moet de insteek zijn, dát is een benadering die past bij de toekomst waarin een duurzame leefstijl niet langer modieus is, maar bittere noodzaak. Helaas hoort daar ook een exit-strategie bij voor onderdelen van een sector die de duurzaamheidstoets niet doorstaan.
Tenslotte, voorzitter, nog een opmerking over maatschappelijke stages voor jongeren. Mijn fractie is zeer te spreken over de inzet van de minister op dit terrein. Die inzet is ook hard nodig, want recent onderzoek laat zien dat tieners natuur saai vinden. Nou vinden tieners wel meer zaken saai, maar toch is actie op zijn plaats. De “smaaklessen’ lijken onderhand uit te groeien tot een groot succes, maar de kinderen komen daarmee nog niet de klas en de stad uit. Mijn fractie stelt daarom voor een zogenaamd “Rondje Wageningen” te faciliteren. De universiteit is daar ooit neergezet vanwege de grote verscheidenheid aan bodem, landbouw, landschap en natuur. Een meerdaagse excursie zou een mogelijkheid zijn, met onder anderen een bezoek aan een fruitteler in de Betuwe, een intensieve pluimveehouderij in de Gelderse Vallei, een zorgboerderij en de uiterwaarden met uiteraard een oude steenfabriek. Maar ook de Veluwe op, de natuurontwikkelingsprojecten bij de Renkumse beek inspecteren, naar een rioolwaterzuiveringsinstallatie en op bezoek bij de dijkgraaf. Een en ander kan uiteraard ook rondom andere agrarische opleidingscentra worden opgetuigd. Dit programma moet iedere 7e of 8e groeper doordringen van ketens, van kringlopen, van samenhang tussen ecologie, economie en maatschappij. We moeten af van de korte ketens waarin kinderen denken: melk komt uit de winkel, patat uit de frituur, een leeg pak gooi ik weg, de vuilniszak zet ik aan de stoeprand en als ik naar de wc ben geweest en ik trek door is het ‘weg’. Voorzitter, met een programma zoals hier voorgesteld herleven de tijden van Dr. Fop I. Brouwer en zullen de komende generaties weer zijn geboeid door alles wat leeft en groeit.