nieuws

SP wil nog geen EU-toetreding Roemenië en Bulgarije

De SP heeft vandaag voorgesteld om te wachten met goedkeuring van het verdrag voor toetreding van Roemenië en Bulgarije tot de Europese Unie. Volgens Kamerlid Harry van Bommel is het “onlogisch en zelfs onwenselijk om op dít moment tot ratificatie over te gaan”.

De volledige bijdrage van Harry van Bommel:

Om te beoordelen of kandidaat-lidstaten kunnen toetreden tot de Europese Unie zijn er geldende criteria waaraan moet worden voldaan, de Kopenhagencriteria. Volgens deze criteria moet er sprake zijn van een stabiele democratie die de rechtstaat waarborgt, de mensenrechten eerbiedigt en minderheden beschermt en moet er sprake zijn van een functionerende markteconomie. Daarnaast moet elke nieuwe lidstaat de gemeenschappelijke regels, normen en beleidsmaatregelen aanvaarden die het corpus van de EU-wetgeving vormen. De prestaties van Roemenië en Bulgarije moeten dus langs deze meetlat gehouden worden.

Voordat ik tot een puntsgewijze beoordeling kom, wil ik eerst de werkwijze rond de toetreding hekelen. Opnieuw wordt de Kamer een verdrag voorgelegd dat de toetreding van meer dan één land regelt. Dat maakt het de Kamer onmogelijk om tot een afzonderlijke beoordeling te komen. Het is alles of niets. Net als bij de uitbreiding met de tien landen in 2004. Wanneer komt er een einde aan dit beleid? Deze praktijk is onredelijk, onwenselijk en onverstandig. Het doet geen recht aan afzonderlijke en soms zeer verschillende inspanningen van landen om aan de gestelde eisen te voldoen. Opmerkelijk is overigens dat het Europees Parlement wel afzonderlijk heeft gestemd over beide landen. Wat is daarvan de oorzaak en politieke betekenis? Graag hoor ik van de regering dat zij alles op alles zal stellen om te zorgen dat er geen verdragen meer komen die de toetreding van meer dan één land regelen.

De Europese Commissie stelt dat Roemenië en Bulgarije aan de politieke en economische vereisten voldoen. Ook hebben beide landen significante voortgang geboekt om hun regelgeving in overeenstemming te brengen met de Europese regelgeving. De conclusie van de Europese Commissie is dan ook: Roemenië en Bulgarije zouden in staat moeten zijn om de verplichtingen die het lidmaatschap met zich meebrengt op zich te nemen op de voorgenomen toetredingsdatum, mits ze het tempo van hun inspanningen opvoeren op verschillende gebieden en dat de algehele administratieve capaciteiten worden versterkt. Maar óf het tempo van de inspanningen voldoende wordt opgevoerd, kan nu niet beoordeeld worden. En dát er nog een hoop moet gebeuren, is wel duidelijk.

Voorzitter, volgens de regering geven de voortgangsrapporten van de Commissie aanleiding tot zorg over de vraag of beide landen wel op tijd aan deze criteria kunnen voldoen. Ook stelt de regering dat “ten aanzien van de Roma-minderheid in Roemenië slechts beperkte vooruitgang geboekt is. Discriminatie, en daarmee de maatschappelijke en economische achterstand van de Roma-gemeenschap, blijft wijdverbreid.” De weerzin tegen en de achterstelling van de Roma is in beide landen diepgeworteld. Waarop baseert de regering de verwachting dat er op dit punt aanmerkelijke verbeteringen zullen zijn voor het moment van toetreden?

Voorzitter, de regering zegt bezorgd te zijn “over de corruptie en de huidige tekortkomingen bij de implementatie van de beginselen van de rechtstaat, in zowel Bulgarije als Roemenië.” De regering sluit zich aan bij de bevindingen van de Europese Commissie dat corruptie alleen effectief kan worden bestreden indien corruptiegevallen op een adequate wijze worden vervolgd. Want, zo zegt de regering, “de bestrijding van corruptie is nauw verbonden met de hervormingen van de strafrechtketen en de rechterlijke macht.” Op het gebied van de corruptiebestrijding zijn er wel degelijk goede ontwikkelingen te bespeuren. Sinds een aantal jaar zit er een stijgende lijn in de score van Roemenië op de Corruption Perception Index van Transparency International. In 2003 scoorde Roemenië op een schaal van 0 (heel corrupt) en 10 (niet corrupt) nog een 2,8, over afgelopen jaar kreeg Roemenië een 3,0. En Bulgarije doet het net iets beter en staat al een paar jaar stabiel op een score van ongeveer 4,0. Dat is vooruitgang, maar het blijven dikke onvoldoendes en beide landen blijven onderaan de Europese lijst hangen. Toetreding zou een instrument tot verbetering en meer controle kunnen zijn maar die garantie is er niet. Polen toont aan dat toetreding niet automatisch betekent dat men zich meer inspant om corruptie aan te pakken en successen te boeken. Sinds jaren is de score van Polen op de Corruption Perception Index dalende, en de toetreding in 2004 heeft deze negatieve lijn niet kunnen breken. Inmiddels presteert Polen met een score van 3,4 slechter dan Bulgarije. Hoe verklaart de regering deze ontwikkeling? Kan hieruit geconcludeerd worden dat het de Unie ontbreekt aan middelen om bestaande lidstaten te motiveren de corruptie aan te pakken?

Voorzitter, volgens de Oost-Europese Ontwikkelingsbank is de smeergeldindex, dat is het deel van het bruto nationaal inkomen dat aan smeergeld wordt uitgegeven, in Roemenië gedaald van 2,75% in 2002 naar 0,7 % in 2005. Ter vergelijking: het EU-gemiddelde ligt op 0,5%. Dit is een positieve ontwikkeling, maar dit moet niet overdreven worden. Smeergeld is natuurlijk maar één van de vele gedaantes waarin corruptie kan voorkomen; corruptie is ook verduistering, nepotisme, afpersing en vriendjespolitiek. Kan de regering aangeven wat de vorderingen zijn van beide landen met betrekking tot corruptie sinds de laatste voortgangsrapporten?

En kan de regering opheldering geven over het feit dat de Roemeense regering heeft besloten de Anti-corruptiedienst DGPA te ontbinden? In april 2004 werd de Anti-corruptiedienst SIPA omgedoopt tot DGPA. Volgens een Kamerbrief uit oktober 2004 ontbrak het de SIPA aan transparantie en accountability en waren er berichten dat SIPA betrokken was bij schendingen van mensenrechten in gevangenissen en het uitoefenen van invloed op de rechterlijke macht. In maart en april 2005 zijn de directeur en de 3 onderdirecteuren van de DGPA ontslagen wegens de ontdekking van activiteiten die niet verenigbaar waren met de juridische basis van deze organisatie. In dezelfde maand werd een ambitieus Strategie en Aktieplan 2005-2007 aangenomen voor de hervorming van het justitieel apparaat. De Europese Commissie stelt over dit plan: “dit document is een significante stap vooruit in de plannen om een onafhankelijk, professioneel en effectief justitieel systeem te creëren.Volledige en effectieve implementatie van het Aktieplan moet zonder vertraging voortgang vinden” Deelt de regering de verwachting van de SP dat door de ontbinding van de DGPA de implementatie van het Aktieplan vertraging oploopt? En kan er geconcludeerd worden dat het plan om een onafhankelijk, professioneel en effectief justitieel systeem te creëren hiermee ook vertraging oploopt?

Voorzitter, binnen de EU is er in toenemende mate sprake van verregaande samenwerking op politieel en justitieel gebied. Er wordt aangenomen dat het niet uitmaakt in welke lidstaat je verdachte bent in een strafproces of onderwerp van een opsporingsonderzoek. Dat betekent dus dat de lidstaten het volstrekt acceptabel vinden dat je bijvoorbeeld in Oostenrijk op basis van één enkele getuigenverklaring tot een gevangenisstraf kan worden veroordeeld, of dat je in Griekenland langdurig in voorlopige hechtenis kunt zitten zonder gefundeerde aanklacht, zoals een groep Nederlandse en Britse vliegtuigspotters in 2001 aan den lijve ondervond. De belangrijkste voorwaarde voor deze samenwerking is volledig en onvoorwaardelijk vertrouwen in de rechtssystemen van alle EU-lidstaten. Een EU-burger moet in willekeurig welke EU-lidstaat kunnen vertrouwen op een eerlijk proces dat aan alle eisen van het Europese Hof van de Rechten van de Mens voldoet. Is de regering van mening dat de rechtstelsels van Roemenië en Bulgarije zó functioneren dat zij het volledige en onvoorwaardelijke vertrouwen van Nederland verdienen?

Voorzitter, dan kom ik bij het punt van het vrije verkeer van werknemers. Volgens de regering zal toetreding van Roemenië en Bulgarije niet leiden tot een sterke stijging van het aantal arbeidsmigranten. Maar met betrekking tot de toetreding van de 10 Oost-Europese landen in 2004 zaten de schattingen er flink naast. In januari 2004 berekende het Centraal Plan Bureau dat er bij een volledig vrij verkeer maximaal 15.000 werknemers en 25.000 seizoenswerkers zouden komen. Het kabinet besloot om er maximaal 22.000 toe te laten en beperkingen op te leggen door het toepassen van tewerkstellingsvergunningen. Nu werken ongeveer 100.000 mensen uit die landen in Nederland, vooral uit Polen. Dat het er nu al ongeveer 100.000 zijn komt onder meer omdat aan zelfstandigen zonder personeel (ZZP) uit de Midden- en Oost-Europese landen vanwege Europese regels geen beperkingen kunnen worden opgelegd. Met de komst van deze grote groep arbeidsmigranten is er in sommige sectoren zoals het transport en de bouw sprake van oneerlijke concurrentie die ingrijpende gevolgen heeft voor de werkgelegenheid. Tevens is er sprake van ernstige vormen van misbruik, onderbetaling en slechte huisvesting van buitenlandse werknemers. Een vergelijking met het fenomeen gastarbeid uit de jaren zestig en zeventig ligt voor de hand. De huidige toestroom van Oost-Europese werkkrachten leidt tot ontwrichting van de arbeidsmarkt en het ondernemersklimaat: Nederlandse uitzendkrachten worden vervangen door Oost-Europese, kleine ondernemingen en zelfstandigen zonder personeel worden uit de markt geduwd. Dat is de stand van zaken anno 2006.

Toch zegt de regering dat de effecten van de arbeidsmigratie uit de Midden- en Oost-Europese landen op de Nederlandse arbeidsmarkt beperkt zijn. Vanwege het grote aantal seizoenwerkers is het aantal arbeidsjaren dat door Midden- en Oost-Europese arbeidsmigranten vervuld is, aanzienlijk lager dan het aantal afgegeven tewerkstellingsvergunningen: 12. 836. Dit komt overeen met 0,2% van het totale arbeidsvolume in Nederland. Dat is een vertekend beeld. Veel werknemers worden hier niet in meegeteld zoals bijvoorbeeld de zelfstandigen zonder personeel. Erkent de regering dat met dit cijfer niet het hele verhaal is verteld.

Waarop baseert de regering de verwachting dat toetreding van Roemenië en Bulgarije niet zal leiden tot een sterke stijging van het aantal arbeidsmigranten? Want werknemers krijgen meer rechten met dit verdrag om overal in de EU te gaan werken, zeker als de overgangstermijn voorbij is. En omdat bij toetreding er wel een vrij verkeer van diensten ontstaat, zal het aantal werknemers dat in dit kader in Nederland werkzaam is, stijgen, zo verwacht de regering. Duitsland en Oostenrijk hebben bedongen dat zij het vrije dienstenverkeer tijdelijk mogen beperken. Is dat niet juist een extra prikkel voor Roemenen en Bulgaren om 1 station later uit te stappen, bijvoorbeeld in Nederland? De regering stelt dat haar beleid niet gericht is op het tegengaan van ZZP’ers maar het voorkomen van misbruik van de regeling, waarbij het gaat om een schijnconstructie en er geen sprake is van een ZZP’er maar een werkgever-werknemer relatie. Hoe wil de regering misbruik voorkomen? Wat heeft de regering tot nu toe ondernomen? Het heeft in ieder geval niet veel uitgehaald.

Voorzitter. Ik maakte de vergelijking met de vroegere gastarbeid niet toevallig. De Commissie Blok heeft geconstateerd dat de voordelen van gastarbeid aanvankelijk vooral terecht kwamen bij werkgevers. De Commissie heeft aanbevolen dat “bij toekomstige arbeidsmigratie wordt voorkomen dat er tussen werknemers verschillen ontstaan in de arbeidsvoorwaarden en dat werkgevers lasten kunnen afwentelen op de samenleving en daarmee het draagvlak van de verzorgingsstaat aantasten.” Dat is precies de praktijk van nu. Hoe wil de regering ervoor zorgen dat deze tendens wordt gekeerd, in plaats van versterkt?

Voorzitter. Concluderend: met de Commissie, en met de regering, is de SP “bijzonder bezorgd over de mate waarin beide landen op 1 januari 2007 kunnen voldoen aan de verplichtingen op het gebied van Justitie en Binnenlandse Zaken in het algemeen, en corruptiebestrijding in het bijzonder.” Beide landen hebben echter nog tijd om de benodigde hervormingen door te voeren. De SP is van mening dat er nu nog geen conclusies getrokken kunnen worden over de gereedheid van beide landen om per 1 januari 2007 danwel 1 januari 2008 toe te treden. Ook deze regering komt tot deze conclusie. Letterlijk zegt de regering: “op dit moment is het te vroeg om conclusies te kunnen trekken over de gereedheid van Bulgarije en Roemenië om op 1 januari 2007 te kunnen toetreden.” Daarmee is het onlogisch en zelfs onwenselijk om op dít moment tot ratificatie over te gaan.

Halverwege dit jaar, vermoedelijk op 16 mei, zal er een voortgangsrapport verschijnen waaruit zal moeten blijken of de landen inderdaad klaar kunnen zijn. Is het niet beter om te wachten met ratificatie tot na het volgende voortgangsrapport? Nederland zou daarmee geen grote uitzondering zijn. Ook Frankrijk, Denemarken en Zweden gaan pas in juni over tot eventuele goedkeuring van het toetredingsverdrag. Goedkeuring op dat moment zou de toetreding in 2007 of 2008 nog steeds mogelijk maken.

Voorzitter, Europa staat op een kruispunt. Het ‘nee’ tijdens het referendum over de Europese Grondwet heeft velen, ook in deze Kamer, wakker geschud. Ook de regering constateerde in juni 2005 dat kiezers ‘nee’ hadden gezegd omdat zij vonden dat de Europese Unie zich te snel ontwikkelde, te bemoeizuchtig was en te duur. Er moet naar mijn mening serieus werk gemaakt worden van een Europese Unie nieuwe stijl. Europa moet een samenwerkingsverband zijn dat de grensoverschrijdende problemen aanpakt en voorlopig niet meer dan dat. Daarom is het hoognodig dat Europa hervormt. Bij die hervorming hoort ook een kritischer blik op verdere uitbreiding. Er zijn grenzen aan het absorptievermogen van de Unie zoals we die nu kennen. Aan die constatering valt niet te ontkomen. Roemenië en Bulgarije horen wat de SP betreft bij de Europese Unie, maar alleen dan als we zeker weten dat beide landen er klaar voor zijn.

Betrokken SP'ers