Jan Marijnissen:

Bij het overlijden van Mies Bouhuys

‘Om wat ik van de wereld weet zeg ik: Waarom? Waarom? Een handvol rijst, een handvol hoop, meer niet. Daar gaat het om.’ Mies Bouhuys

Mies (1927) is niet meer. Ik heb haar pas goed leren kennen tijdens de periode dat de stichting ‘Stop de uitverkoop van de beschaving’ in 2001 in de steigers werd gezet. Samen met een tiental anderen, waaronder Karel Glastra van Loon, Arjo Klamer, Wouter van Dieren, Dorien Pessers, Huub Oosterhuis, Bob Fosko en Harry de Winter hebben we wekenlang intensief gewerkt aan een manifest met als titel ‘Stop de uitverkoop van de beschaving’. Het stuk fulmineerde tegen de uitholling van de publieke sector en de teloorgang van de publieke moraal. Je kunt het hieronder vinden.

Het stuk kwam uit tijdens de tweede regeerperiode van Paars en leidde tot veel commotie; in de politiek, in de media en in de samenleving. We zouden overdrijven (nu wordt daar wel anders over gedacht), en we zouden ons niet aan de feiten houden (die kritiek hebben we kunnen weerleggen). Mies was tijdens de vele vergaderingen de strijdbaarheid zelve. Ze wilde dat de zaken die niet klopte ook keihard werden neergezet. Ze was een rots in de branding.

Mies had een bijzondere belangstelling voor Zuid Amerika. Ze zette zich in voor de ‘Dwaze moeders’ in Argentinië en was ook erg ongelukkig met het feit dat een lid van het verderfelijke Videla-regime verbonden werd met ons koningshuis. Ze was dan ook een van de initiatiefnemers voor ‘het nationaal geschenk mensenrechten Argentinië’ ter gelegenheid van het huwelijk van de kroonprins met Maxima. De opbrengst ging naar slachtoffers van de dictatuur.

Engagement, gedrevenheid en zucht naar rechtvaardigheid kenmerkten het leven van de schrijfster, dichteres en toneel- en scenarioschrijfster, regisseur, wat-al-niet Mies Bouhuys.

Mies we zullen je missen. We zullen je missen als mens en als voorbeeld.

Jan Marijnissen

STOP DE UITVERKOOP VAN DE BESCHAVING

In de afgelopen twintig jaar heeft zich in Nederland, evenals in veel ons omringende landen, een stille revolutie voltrokken: de overheid heeft zich teruggetrokken om ruimte te maken voor de markt, de verzorgingsstaat is ingeruild voor een waarborgstaat, en de samenleving als geheel is sterk geëconomiseerd. Het marktdenken, dat voorheen slechts een beperkt deel van het maatschappelijk verkeer beheerste, is alomtegenwoordig geworden. Premier Wim Kok omschreef dat proces in de regeringsverklaring van het eerste paarse kabinet in 1994 als volgt: ‘De leidende gedachte in dit program is het herijken van de verhouding tussen gemeenschappelijke regelingen en eigen verantwoordelijkheid.’ En even verderop: ‘Zo kan een nieuw evenwicht groeien tussen de behoefte aan bescherming en de noodzaak van dynamiek.’ Inmiddels wordt duidelijk wat de prijs is die we als samenleving betalen voor dit ‘nieuwe evenwicht’. Langzaam maar onontkoombaar krijgen we de rekening gepresenteerd voor het jarenlang veronachtzamen van de publieke zaak door de overheid. Door de te krappe budgetten voor bijvoorbeeld zorg en onderwijs ontstaan in deze sectoren steeds meer particuliere initiatieven, met als onvermijdelijk gevolg een steeds schrijnender tweedeling. In plaats van uit te gaan van de eigen kracht, is de politiek gaan geloven in de markt als panacee voor alle maatschappelijke kwalen. De publieke sector is in de uitverkoop gedaan vanuit de overtuiging dat ‘de onzichtbare hand van de vrije markt’ de samenleving beter zou kunnen vormgeven dan een democratisch gecontroleerde overheid. Door dat beleid dreigen niet alleen ‘typisch Nederlandse’ verworvenheden als een redelijk eerlijke inkomensverdeling, het sociale zekerheidsstelsel en een voor iedereen toegankelijke gezondheidszorg verloren te gaan, het is niet minder dan de beschaving zelf die samen met de publieke sector in de uitverkoop wordt gedaan.

Beschaafd of onbeschaafd?

Hoewel het begrip beschaving door iedereen anders wordt gedefinieerd, blijkt er in de praktijk van alledag grote overeenstemming te bestaan over wat wij beschaafd vinden en wat niet. Dat wij in Nederland geen kinderarbeid meer kennen, is een kwestie van beschaving. Als wij beelden zien van een verstandelijk gehandicapte die naakt geketend is, noemen wij dat ‘barbaars’ en zijn we geschokt dat zoiets in een ‘beschaafd’ land kan voorkomen. Dat het niet beschaafd is om ouderen, zieken en gehandicapten aan hun lot over te laten, is zo vanzelfsprekend dat je er niet eens over hoeft na te denken. Of is dat laatste nu juist het probleem…? Zijn wij in de roes van onze economische voorspoed gestopt met nadenken over de vraag wat eigenlijk de elementen zijn waaruit onze beschaving is opgebouwd? Een paar cijfers die daarop lijken te duiden:

Het aantal miljonairs nam de afgelopen tien jaar toe van 51 duizend in 1991 tot ruim 200 duizend nu. De top van het bedrijfsleven vraagt werknemers de lonen te matigen, maar laat de eigen beloning jaarlijks met zo'n 14% oplopen. Tegelijkertijd is in de afgelopen jaren het aantal kinderen dat in armoede opgroeit met 15 procent gestegen tot 350 duizend.

  • De afgelopen jaren daalde het percentage van het bruto binnenlands product (BBP) dat aan de gezondheidszorg wordt besteed van 9,4 procent in 1994 tot 8,6 procent vier jaar later. Tegelijkertijd nam de vraag om zorg echter toe, onder meer door de vergrijzing en de vooruitgang van de technologische mogelijkheden. Gevolg: ruim 80 duizend ouderen, 16 duizend lichamelijk gehandicapten en 24 duizend mensen met geestelijke problemen staan op dit moment op een wachtlijst voor zorg.
  • In 1987 besteedde Nederland nog ongeveer 7 procent van het BBP aan onderwijs. Dat was 1 procent meer dan het gemiddelde van de OESO-landen. In 1997 was dat percentage teruggelopen tot 5,1 procent, terwijl het OESO-gemiddelde juist steeg tot 6,5 procent. Uit recente cijfers blijkt dat het verschil nog altijd groter wordt. In vergelijking met de markt zijn de salarissen in het onderwijs sinds 1992 8,2 procent achterop geraakt. Vorig jaar kwam het basisonderwijs 9.755 leerkrachten tekort. Voor 2002 wordt het tekort geschat op 11,5 duizend.
  • Terwijl de koopkrachtige elite in de centra van de grote steden bedragen van meer dan een miljoen gulden neerlegt voor een driekamerwoning, daalde aan de andere kant van de woonmarkt het aantal goedkope huurwoningen (van minder dan 500 gulden per maand) van ruim 1,6 miljoen in 1992 tot 431 duizend in 2000. Het aantal daklozen wordt op dit moment geschat op 25 tot 30 duizend. Het aantal jongeren onder hen steeg van 3 procent in 1994 naar 16 procent vijf jaar later.
  • Deze lijst is moeiteloos aan te vullen met cijfers over de veiligheid, het milieu, ruimtelijke ordening, cultuur, openbaar vervoer en justitie. En steeds zien we hetzelfde beeld: terwijl de rijkdom in Nederland toeneemt, dalen de bestedingen voor de gemeenschappelijke voor¬zieningen, in ieder geval als percentage van het BBP.

    Is dat erg? Ja, dat is erg. Want die gemeenschappelijke voorzieningen dragen in belangrijke mate bij aan het beschavingspeil van ons land. Om dat duidelijk te maken onderscheiden wij drie beschavingselementen: het collectieve bewustzijn, de sociale moraal en de taal.

    Winst of verlies?

    Het collectieve bewustzijn richtte zich gedurende het grootste deel van de vorige eeuw vooral op het sociale, op dat wat mensen in deze samenleving gemeen hebben. Sinds de jaren tachtig overheerst echter het economisch eigenbelang. Het politieke debat bestaat sindsdien voornamelijk uit financiële verhandelingen, en de dominante 'waarden’ zijn die van economische doelmatigheid. Dat komt doordat liberalen en sociaal-democraten eensgezind van mening zijn dat de BV Nederland zich moet conformeren aan de eisen die de nieuwe economische wereldorde met haar vrijhandel, harde concurrentieverhoudingen en nadruk op geld en efficiëntie stelt. Sterker: Nederland betoont zich internationaal keer op keer een warm pleitbezorger van vrijhandel en liberalisering. Dat deze nieuwe, economische wereldorde er onder meer toe leidt dat niet alleen de kloof tussen arm en rijk steeds groter wordt, maar dat bovendien het aantal arme landen ook in absolute zin blijft groeien, lijkt geen punt van overweging meer te zijn. Deze onverschillige houding staat een diepgravende analyse van het probleem van de internationale migratiestromen in de weg. En dus ook een eventuele oplossing daarvan. In de neoliberale wereldorde heeft het kapitaal meer bewegingsvrijheid dan de mens. Op de geliberaliseerde financiële markten flitsen enorme geldbedragen over de wereld, immer op zoek naar het hoogste rendement. Daarbij laten zij niet zelden een spoor van vernietiging en ellende achter, zoals de crises in Mexico, Zuidoost-Azië Brazilië en Rusland hebben laten zien. In dit verband wordt wel gesproken van ‘casinokapitalisme’. Zoals men zich bij de aanblik van de gokverslaafden in het casino kan afvragen of dit nu is wat ons bij het begrip ‘beschaving’ voor ogen staat, zo kun je je ook afvragen hoe beschaafd het is om willens en wetens de ogen te sluiten voor de menselijke fall-out van het flitskapitaal. Ondertussen ontkomt ook het rijke Nederland niet aan de negatieve gevolgen van de neoliberale revolutie. Om op het mondiale ‘speelveld’ zo goed mogelijk voor de dag te komen, dienen we onze eigen samenleving primair te zien als een economische productie-eenheid. Of het nu gaat over de gezondheidszorg, het onderwijs, de kunst, de openbare ruimte, het vervoer, het recht, natuur en milieu, de veiligheid, of de media - beleid, wetten en regels worden vooral uitgedrukt in termen van efficiëntie en winst. Maar efficiëntie vandaag leidt niet zelden tot inefficiëntie morgen. ‘Winst’ op één terrein leidt niet zelden tot ‘verlies’ voor de samenleving als geheel. Dat is zichtbaar voor hen die begrippen als rechtvaardigheid en solidariteit, gelijkheid en waardigheid, respect en ontwikkeling nog op waarde weten te schatten. Maar juist die begrippen lijken niet meer als vanzelfsprekend te horen bij de ‘moderne’ mens, laat staan bij de ‘moderne’ politicus en dito overheid. De vraag is opnieuw: hoe beschaafd is dat? Het tweede beschavingselement, de sociale moraal, wordt aangetast door de rigide afrekencultuur die zo karakteristiek is voor de markt. De slijtage van de sociale moraal is merkbaar in het gewone intermenselijke verkeer, maar ook steeds meer in de publieke sector. Tot dagelijkse ergernis van de mensen die het echte werk in de publieke sector moeten verrichten, is er nauwelijks meer ruimte voor dat wat de sociale moraal bepaalt: professionele autonomie, beroepsethiek, loyaliteit aan de organisatie, affiniteit met het algemeen belang, en de bereidheid volgens morele maatstaven de zorg en aandacht te geven die de persoon of de publieke zaak verdienen en nodig hebben. Het wekt dan ook geen verbazing dat de publieke sector kampt met ernstige personeelstekorten. Wat betreft het derde element, de taal, kan moeilijk ontkend worden dat deze aan de ene kant verzakelijkt en aan de andere kant trivialiseert, waardoor het steeds moeilijker wordt om immateriële zaken als verlangen, gevoel, of het ‘grote verhaal’ te verwoorden. De taal wordt in toenemende mate beheerst door technocratische begrippen als meetbaarheid, efficiëntie en resultaat. Zelfs over een gevoelig onderwerp als euthanasie wordt vooral in termen van procedures en toetsingsmomenten gesproken. Tegelijkertijd verliezen steeds meer woorden hun betekenis door de manier waarop zij door de commercie worden aangewend. Wat betekent het nog als iets ‘uniek’ wordt genoemd? Armoe is ook troef in de beeldtaal. De televisie, met zijn grote invloed op ons allen en met name de jeugd, wordt steeds meer gedomineerd door een klein aantal bedrijven dat zich alleen laat leiden door de belangen van (buitenlandse) aandeelhouders. Zij voelen zich op geen enkele manier verantwoordelijk voor de beschaving, noch voor een hoogwaardig aanbod van informatie en cultuur die bij uitstek door radio en televisie geboden zouden kunnen worden. Daar komt bij dat de privatisering van de kabelinfrastructuur maakt dat we steeds minder te vertellen hebben over wat we op de buis te zien krijgen en tegen welke prijs. Ook daarvan kun je je afvragen hoe beschaafd dat is.

    De publieke zaak

    Je zou beschaving ook kunnen definiëren als datgene wat het alledaagse leven van gewone mensen waardevol maakt. De beschaving is als een tapijt dat door de eeuwen heen met gezamenlijke ¬inspanning is geweven en waaraan nog dagelijks wordt gewerkt. Ervaringen uit het verleden hebben velen het belang doen inzien van solidariteit en respect, van de gelijkwaardigheid van ieder mens. We zijn gaan beseffen dat onderwijs de mens in staat stelt om zichzelf te verheffen. Dat zorgzaamheid en generositeit het leven verrijken en een samenleving leefbaar maken. We zijn gaan begrijpen dat kunst en cultuur bescherming verdienen omdat zij de samenleving voorzien van vernieuwende en vitale impulsen. En dat de natuur er niet alleen maar is om door de mens geëxploiteerd te worden, dat daarentegen het lot van mens en natuur onlosmakelijk met elkaar zijn verbonden. Omdat al deze zaken uitstijgen boven het belang van het individu, hebben we ze met brede instemming en met zichtbaar voordeel voor iedereen tot een gemeenschappelijke verantwoordelijkheid gemaakt: de publieke zaak. De vraag is nu: zijn wij beter af als we die publieke zaak overlaten aan de markt, of zijn er nog altijd goede redenen om de overheid daarvoor verantwoordelijk te laten zijn? De eerder genoemde cijfers geven al aan dat een keuze voor de markt in ieder geval niet zonder gevolgen blijft. De belangrijkste kracht achter het mechanisme van de markt is immers het directe eigenbelang van het individu: wat goed is voor de één, zal uiteindelijk ook goed zijn voor allen. Vertaald naar de economische verhoudingen van de éénentwintigste eeuw betekent dit echter dat wij moeten geloven dat wat goed is voor het bedrijfsleven, ook goed is voor ons allemaal. Of sterker nog: dat wat goed is voor de aandeelhouders, goed is voor de samenleving als geheel. Dit nu blijkt in de praktijk te veel gevraagd: het aantal voorbeelden waarin dit evident niet het geval is, stapelt zich op.

    • In hun ijver om de verzelfstandigde spoorwegen zo snel mogelijk naar de beurs te brengen, vergaten de NS-bestuurders dat de samenleving wél behoefte heeft aan goed vervoer van A naar B, maar niet aan flitsend managementjargon, shareholders-value en misleidende winstverhalen waarin enkelen verdienen aan ontmantelde spoorwegen, terwijl de samenleving wordt beroofd van een hoogwaardige basisvoorziening. Van het NS-personeel werd verlangd dat zij een honderd jaar oude traditie van zorgvuldigheid en toewijding aan het werk inwisselde voor de opgejaagde neurotisering, de ontmanteling van structuur, ervaring en zingeving die horen bij ‘de tucht van de markt’. Daar ligt de werkelijke oorzaak van hun opstandigheid, en van het ontsporen van de NS.
    • De afgelopen jaren heeft de landbouwsector de rekening gepresenteerd gekregen voor de schaalvergroting die onder regie van met name het Europese landbouwbeleid is doorgevoerd. Bij velen is daardoor het besef doorgedrongen dat er meer aandacht moet komen voor kleinschaliger, ecologisch verantwoorde alternatieven. Daarvoor is een actieve, sturende rol van de overheid noodzakelijk. Het neoliberale beleid is er echter juist op gericht de landbouw veel meer te gaan onderwerpen aan ‘de tucht van de markt’. In de praktijk betekent dit dat bijvoorbeeld de subsidies voor omschakeling naar ecologische bedrijfsvoering in Nederland worden afgeschaft. Tegelijkertijd krijgen de agro-industriële multinationals, die hun marktdominantie juist danken aan de schaalvergroting, een nog grotere invloed. En deze ondernemingen zijn door hun aard en omvang juist geïnteresseerd in een verdere industrialisering van de landbouw.
    • De toegankelijkheid van de zorg is nu al een groot probleem. Dat ieder mens recht heeft op goede medische zorg is een opvatting die vaak slechts met de mond wordt beleden. Het solidariteitsbeginsel in de zorg staat door het toegenomen marktdenken onder druk. Voorkomen moet worden dat een maatschappij ontstaat waarin zorgverzekeraars alleen geïnteresseerd zijn in jonge, gezonde mensen, terwijl ouderen en gehandicapten als een last worden ervaren. Niet de dikte van de portemonnee, maar de behoefte aan zorg moet centraal staan.
    • Ook bij de ontwikkeling van nieuwe medicijnen blijkt dat een vertrouwen op marktwerking alleen niet leidt tot het dichterbij brengen van oplossingen voor de meest urgente problemen in de wereldvolksgezondheid. Tussen 1975 en 1997 ontwikkelde de farmaceutische industrie 1200 nieuwe geneesmiddelen. Een indrukwekkende prestatie. Maar van al die nieuwe middelen waren er slechts 12 bedoeld voor de bestrijding van tropische ziektes, terwijl die verreweg de meeste slachtoffers maken. De reden: de Derde Wereld is geen interessante markt, omdat de mensen er simpelweg het geld niet hebben om dure westerse geneesmiddelen te kopen. Een ‘gezonde’ bedrijfsvoering van de farmaceuten leidt dus niet ‘vanzelf’ tot een gezondere wereld.
    • Ook hier geldt dat de lijst van voorbeelden en cijfers moeiteloos valt uit te breiden. Zowel in het groot als in het klein blijkt het adagium ‘hoe meer marktwerking, hoe beter voor ons allen’ niet te kloppen. Wie dacht dat bureaucratie en klantonvriendelijkheid het exclusieve domein waren van overheidsdiensten en -bedrijven weet sinds de komst van UPC dat dit een vergissing was. En sinds de markt voor energie in Nederland is geliberaliseerd, kopen Nederlandse elektriciteitsbedrijven steeds vaker ‘vuile’ maar goedkopere stroom uit het buitenland in, terwijl tegelijkertijd Nederlandse energiecentrales stilliggen omdat zij weliswaar schonere, maar ook iets duurdere energie produceren. Daarmee raken we aan nóg een kwalijk aspect van het neoliberale marktgeloof. Op het mondiale economische slagveld dat door de terugtredende overheden wordt gecreëerd, kunnen alleen de sterksten overleven: en dus vindt in het internationale bedrijfsleven op dit moment een steeds heviger wordende concurrentie plaats met permanente schaalvergroting tot gevolg. Nog maar nauwelijks heeft het ene bedrijf het andere overgenomen, of het nieuw ontstane megabedrijf wordt alweer ingelijfd in een nog groter verband. De bedragen die gemoeid zijn met overnames en fusies zijn elk jaar duizelingwekkender. Uit onderzoek blijkt dat slechts een kleine minderheid van alle overnames en fusies leidt tot economische meerwaarde. De meeste fusies zijn in economische zin onzalige beslissingen. Maar minstens zo zorgwekkend als de economische kosten van al het overnamegeweld zijn de gevolgen voor het democratisch gehalte van de samenleving. De handel en wandel van multinationale ondernemingen, die met begrotingen werken waarbij die van menig geciviliseerd land volstrekt in het niet vallen, onttrekt zich meer en meer aan de democratische controle van nationale parlementen. Supranationale parlementen blijken niet in staat dat democratisch gat te dichten. Het is geen toeval dat het proces van Europese eenwording, dat vooral wordt gestuurd door multinationale ondernemingen, gepaard gaat met een schrikbarende uitholling van de democratie. Wie de behartiging van het algemeen belang uitbesteedt aan de markt, schaft in feite de democratie af. Dat de ‘keuzevrijheid’ van de ‘mondige’ consument daarvoor een waardig en wenselijk alternatief zou zijn, is in het licht van bovengenoemde schaalvergroting, waarbij uiteindelijk op elke markt slechts enkele megaconcerns overblijven, een veel te optimistische veronderstelling. Veel van wat tegenwoordig ‘maatschappelijk verantwoord ondernemen’ heet, is bovendien nauwelijks meer dan een kwestie van public relations en beeldvorming. Om een voorbeeld te geven: als gevolg van het beleid van privatisering, deregulering en commercialisering neemt zowel nationaal, maar zeker ook internationaal de ongelijkheid in inkomen en beloning steeds groteskere vormen aan. Dat topvoetballers tegenwoordig een jaarsalaris kunnen verdienen van 13 miljoen gulden, terwijl de arbeiders in de schoenenfabrieken van Nike en Adidas genoegen moeten nemen met een inkomen van een rijksdaalder per dag, is niet alleen bizar maar ook weerzinwekkend. Het wekt weerzin omdat het indruist tegen ons gevoel van wat beschaafd is en wat niet. Maar welke voetbalschoenen moet een ‘bewust consumerende’ ouder voor zijn kind kopen om een einde te maken aan het mensonterende verschil in beloning tussen die topvoetballer en de Aziatische schoenmakers? Consumentenacties tegen Nike hebben dat bedrijf er weliswaar toe aangezet om aan de ergste misstanden in haar fabrieken iets te doen, maar geen van de multinationals die zeggen dat zij aan ‘ethisch ondernemerschap’ willen doen, is tot dusver overgegaan tot zulke elementaire zaken als het erkennen van vakbondsrechten, of het recht op fatsoenlijke beloning.

      Overheid of markt?

      Zoals gezegd: de bovengenoemde voorbeelden zijn slechts een kleine greep uit een schier eindeloze stroom van verontrustende berichten over de slijtage waaraan onze beschaving onderhevig is.

      • Welke oplossing heeft ‘de markt’ te bieden voor de voortschrijdende segregatie in het onderwijs? Uit onderzoek blijkt dat allochtone kinderen die aan het basisonderwijs beginnen met een taalachterstand van 2000 woorden, er af komen met een achterstand die is opgelopen tot 8000 woorden. Zou het verder verhogen van de ouderbijdragen of het in het leven roepen van meer peperdure particuliere opleidingsinstituten daar iets aan veranderen?
      • Wat kan ‘de markt’ doen om het steeds nijpender tekort bij de politie op te vangen? In een intern rapport stelde de Rotterdamse politie al in 1995 vast dat er een directe relatie bestaat ‘tussen de cumulatie van problemen in wijken en buurten en de veiligheid. Door de opeenstapeling van problemen als hoge werkloosheid, armoede, verpaupering en handel in drugs, is er een hoge mobiliteit en dus een geringe cohesie.’ Gevolg: grote onveiligheid. Als de bewoners van dit soort wijken niet meer kunnen rekenen op een overheid die de middelen, de mankracht én de ambitie heeft om deze problemen te helpen oplossen, tot wie moeten zij zich dan nog richten?
      • Welke ‘maatregelen’ mogen wij van ‘de markt’ verwachten om iets te doen aan de nijpende positie van de 499 inheemse plant- en diersoorten die op dit moment op de rode lijst staan?
      • De vraag die hier onmiddellijk op volgt, luidt natuurlijk: als ‘meer markt’ niet de oplossing is, moeten wij dan terug naar ‘meer overheid’? Bewijst de overheid niet dag in dag uit evenmin in staat te zijn om onze problemen op te lossen? Sterker nog: zijn niet de sectoren die op dit moment de grootste problemen hebben, namelijk de zorg en het onderwijs, juist sectoren die in overheidshanden zijn? Met andere woorden: zouden die sectoren nu niet juist kampen met een ‘tekort aan marktwerking’, zoals veel neoliberalen beweren? Daarmee keren we terug tot de kern van dit betoog: het verband tussen de veronachtzaming van de publieke sector en het verval van de beschaving. Aan het falen van de overheid ligt namelijk een dieper probleem ten grondslag. De technocratische wijze waarop achtereenvolgende kabinetten ons land de afgelopen twee decennia hebben bestuurd, als ware Nederland geen land maar een BV, is niet zonder gevolgen gebleven voor hoe mensen naar zichzelf, de samenleving en de overheid kijken. De politiek van decentralisatie, budgettering, verzelfstandiging, privatisering en marktwerking heeft gemaakt dat alles in getallen uitgedrukt moest gaan worden. Wat niet meetbaar is, zo luidt het nieuwe adagium, bestaat niet. Zo kon minister Hermans van Onderwijs op het idee komen om al bij kinderen van vier jaar een test af te nemen, terwijl zijn collega van Volksgezondheid ervoor heeft gezorgd dat thuiszorg tegenwoordig wordt verricht met een stopwatch in de hand: 1 minuut voor het aantrekken van steunkousen, 2 minuten voor het aanleggen van een verband. Alles moet gemeten, ook dat wat niet te meten valt. Daarmee is er in de publieke sector, die vanouds ge¬baseerd is op vertrouwen, een georganiseerd wantrouwen geslopen. De calculerende overheid heeft besturen en werknemers in de publieke sector voortgebracht die nu ook van het calculeren een dagelijkse activiteit hebben gemaakt. En de burger neemt, op zijn beurt, het calculeren weer over van de overheidsdiensten. Politici die zich beklagen over de juridisering van de samenleving en over burgers die bij het minste of geringste ongenoegen een schadeclaim indienen, zullen dus de hand in eigen boezem moeten steken. Een overheid die zelf het publieke belang niet als primair uitgangspunt neemt, kan zich niet beklagen over burgers die dat dan ook niet meer doen. En wie kinderen, vanaf het moment dat zij in staat zijn televisie te kijken, blootstelt aan een bombardement van reclameboodschappen waarin alles draait om het verwerven van materieel bezit als ‘bewijs’ van succesvol menszijn, die moet niet gek opkijken dat jongeren later over een baan in de gezondheidszorg roepen: ‘Dat is toch alleen voor losers!’

        Stop de uitverkoop

        Achtereenvolgende kabinetten hebben de publieke zaak stiefmoederlijk behandeld en zijn derhalve de hoofdschuldigen voor de alom zichtbare verschraling, de wachtlijsten, de ontevredenheid van het personeel, de gegroeide impopulariteit van het werken in de publieke sector en het daarmee samenhangende schrijnende tekort aan personeel. Je kunt een slecht functionerende overheid natuurlijk ‘afschaffen’, door zoveel mogelijk overheidsdiensten te privatiseren (de letterlijke uitverkoop) en door de sociale moraal te vervangen door de moraal van de markt (de figuurlijke uitverkoop), maar is het niet logischer om eerst eens goed na te denken over mogelijke verbeteringen? Er waren en zijn immers goede redenen om genoemde sectoren niet over te leveren aan de markt. Sectoren als zorg, onderwijs, openbaar vervoer en veiligheid lenen zich niet voor verzelfstandiging, privatisering en marktwerking, net zo min als het gevangeniswezen, de politie en de brandweer. ‘De markt’ brengt onmiddellijk een inbreuk teweeg op belangrijke sociale waarden, bijvoorbeeld door ongelijkheid te creëren als het gaat om toegang en kwaliteit. De combinatie van een technocratische overheid, de oprukkende ¬individualisering en de ontmanteling van maatschappelijke verbanden heeft ertoe geleid dat de publieke zaak is verweesd. De zogenaamde civil society, die door velen wordt gezien als het belangrijkste bindmiddel van onze beschaving, is in een kwade reuk komen te staan. Wie zich bekommert om zaken als solidariteit en saamhorigheid, verbondenheid en belangeloosheid, is niet meer ‘van deze tijd’. Dat uit zich nergens zo scherp als in de welhaast epidemische nonchalance ten aanzien van dat wat van ons allemaal is: de beschaving. Als de beschaving een kleed is dat mensen door de eeuwen heen samen hebben geweven, zoals wij hierboven hebben verwoord, dan zien we nu dat er gaten beginnen te vallen in dat kleed. Wanneer we als samenleving niet de moed hebben om dat proces een halt toe te roepen, zullen de gevolgen op termijn zeer ernstig zijn. Niet alleen op politici, maar op álle burgers rust de verantwoordelijkheid om de uitverkoop van onze beschaving te stoppen en een verdere afbraak van de publieke zaak te voorkomen. Het behoud van, en onderhoud aan wat wij als onze beschaving ervaren, vormen een absolute voorwaarde om zicht te houden op het wenkend perspectief van een samenleving waarin ‘het goede leven’ voor álle mensen een bereikbaar doel is geworden. Daarbij zijn woorden als ‘solidariteit’ en ‘verantwoordelijkheid’ onmisbare begrippen. Aan belangrijke voorwaarden voor een dergelijke samenleving is in ons deel van de wereld voldaan in de vorm van onze culturele erfenis, onze ontwikkeling en onze rijkdom. De vraag is nu: gaan we deze verworvenheden tot speelbal maken van een eindeloze concurrentieslag van allen tegen iedereen, terwijl we tegelijkertijd een meerderheid van de mensheid de mogelijkheid ontzeggen om ook deel te nemen aan deze verworvenheden? Of proberen we door debat, dialoog en persoonlijke inzet te komen tot een nieuw beschavingsideaal, zodat het aloude streven om de wereld beter achter te laten dan wij hem hebben aangetroffen nieuw leven wordt ingeblazen?

        Wij kiezen voor het laatste en roepen iedereen op datzelfde te doen. Help mee, stop de uitverkoop van de beschaving!

        Mies Bouhuys Wouter van Dieren Bob Fosko Karel Glastra van Loon Freek de Jonge Arjo Klamer Jan Marijnissen Huub Oosterhuis Dorien Pessers Harry de Winter Nilgün Yerli (Allen zijn lid van het bestuur van de stichting ‘Stop de uitverkoop van de beschaving’)

        Amsterdam, september 2001

Betrokken SP'ers