Weeklog: De interne markt maakt effectieve aanpak belastingontwijking lastig
Wie dezer dagen luistert naar de Europese Commissie of het Europees Parlement, hoort van iedereen dat er hard gewerkt wordt aan de aanpak van belastingontwijking door multinationals. De echte onderhandelingen vinden echter in Parijs plaats, bij de OESO, de club van rijke landen. Uit een van de stukken die deze organisatie onlangs publiceerde blijkt echter dat de regels van de interne Europese markt juist een effectieve aanpak belemmeren. Daar hoor je verder nooit over, maar het zou hoog op de agenda van het EP moeten staan.
Omdat dit najaar spijkers met koppen geslagen moeten worden in Parijs, publiceert de OESO op dit ogenblik document na document over maatregelen die genomen kunnen worden tegen belastingontwijking. Eén van die documenten gaat over de belasting van moeder- en dochterondernemingen. Stel een multinational is in Nederland gevestigd en heeft een dochterbedrijf in Ierland. In Nederland bedraagt de vennootschapsbelasting 20-25%. In Ierland is dat 12.5%. Het is dus voor het bedrijf erg aantrekkelijk om veel winst te laten neerslaan bij de dochter in Ierland, zodat er in Nederland nauwelijks belasting betaald hoeft te worden. Inkomsten die de moederonderneming ontvangt in de vorm van dividenden op haar aandelen bij de dochteronderneming blijven sowieso onbelast, omdat ervan uitgegaan wordt dat er al door de dochter belasting betaald is, maar in dit voorbeeld dus wel veel te weinig.
Het toerekenen van inkomsten is iets waar de OESO ook naar kijkt, maar het is lastig om daar nauwkeurige regels voor op te stellen. Je kunt dit probleem gemakkelijk omzeilen door te stellen: als er veel inkomsten bij de dochteronderneming terechtkomen, dan belasten we de moederonderneming extra, totdat over alle inkomsten bij elkaar opgeteld het Nederlandse tarief is betaald.
Het Europese Hof van Justitie heeft hier voor dochterondernemingen in de lidstaten een stokje voor gestoken: met zo’n beleid zou de vrijheid van vestiging van bedrijven (onderdeel van de interne markt) in gevaar komen. Alleen als het gaat om dochterondernemingen die louter en alleen zijn opgezet om belasting te ontwijken en verder geen eigen economische activiteiten ontwikkelen, mag je wat doen.
De OESO respecteert de jurisprudentie van het Hof. Dat doen ze, omdat er anders een voordeel zou ontstaan voor de EU-lidstaten: die kunnen immers zeggen dat ze van extra belastingheffing moeten afzien, omdat dat van Brussel niet mag. Andere OESO-landen zouden wel de extra belasting moeten gaan heffen. Geen multinational wil zich dan in die landen vestigen en de EU zou opeens heel aantrekkelijk worden voor multinationals.
Kort en goed: de mogelijkheden om ervoor te zorgen dat multinationals echt belasting gaan betalen, worden beperkt door de EU zelf. Vrijheid van vestiging is een belangrijk beginsel van de Europese interne markt, maar de aanpak van belastingontwijking is echt nog een tikkeltje belangrijker. Tussen alle regels door stelt de OESO dat het probleem misschien ook omzeild kan worden door, net als Denemarken al doet, geen onderscheid te maken tussen dochters in het binnenland, in de EU of daarbuiten. Dan zou er mogelijk geen schending van de vrijheid van vestiging zijn en kan in alle gevallen waarschijnlijk wel echt belasting geheven worden. Het is een aardige gedachte, maar of het werkt, zal weer van het Hof afhangen. Daarom zou deze kwestie hoog op de agenda van de speciale EP-commissie tegen belastingontwijking moeten staan. Ik hoor er echter nog niemand over.
Foto: Tjebbe van Tijen (CC BY-ND 2.0)