column

Samenwonen, samen delen?

Liesbeth is 42. Ze heeft op haar 23ste Adriaan ontmoet en had jaren een goede relatie. Tot het moment dat Adriaan haar verlaat voor een andere vrouw. Liesbeth heeft wel enkele jaren gewerkt, maar is vooral thuis gebleven voor het huishouden en de kinderen. Adriaan heeft een florissante carrière en verdient veel geld. Het huis, de auto, de bankrekening… alles staat op zijn naam en blijft van hem. Liesbeth heeft vrijwel niets. Ze waren namelijk niet getrouwd, want met het huwelijk hadden ze niet zoveel. Ze hadden ook geen samenlevingscontract, daar hadden ze niet aan gedacht. Hij alles, zij niets.

Het huwelijk is een mooi instituut. In de wet is het echter niet meer dan een formalisering van een relatie: de een trouwt en de ander niet, om wat voor reden dan ook. Dat is een keuze, maar met wel heel ingrijpende gevolgen. Als mensen hun huwelijk beëindigen, moeten zij hun vermogen delen. Dat is de hoofdregel, tenzij de partners gekozen hebben voor de koude uitsluiting. Voor mensen die ongehuwd hebben samengewoond is niets geregeld.

Wat mij betreft moet dat veranderen. Mensen die hun jarenlange relatie verbreken, of het om een huwelijk gaat of niet, moeten het vermogen dat zij door inspanningen van beiden hebben opgebouwd, werkend buiten de deur óf in de huishouding, op enigerlei manier kunnen verdelen. Dat is rechtvaardig. Het is immers mede dankzij de inspanningen van Liesbeth dat Adriaan carrière heeft kunnen maken.

Dat betekent overigens niet dat aan iedere relatie een contract ten grondslag moet liggen. De partner die verdeling van het gezamenlijk opgebouwde vermogen eist van de ander, moet die claim – zonodig – bij de rechter onderbouwen. Wie stelt dat bij hem of haar gerechtvaardigde verwachtingen zijn gewekt, en dat het onredelijk zou zijn de boedel niet te verdelen, moet dat bewijzen. Dat zal bij studenten die tijdelijk een flat delen natuurlijk niet lukken, en bij het verliefde stel dat kortstondig heeft samengewoond ook niet. Maar Liesbeth mag niet met lege handen blijven staan. In Zweden en Hongarije heeft men hier al een voorziening voor getroffen. Wat mij betreft volgt Nederland.