Verrijk je blik!

Is de Nederlandse economie sterk omdat bedrijven en overheid de kosten zo laag mogelijk houden? Volgens Irene van Staveren, pluralistisch ontwikkelingseconoom aan de Erasmus Universiteit, laat de coronacrisis zien dat een ander soort efficiëntie nodig is. Voor een robuuste economie moeten we nadenken over een postkapitalistische wereld: ‘Voor een complete kijk op economie moet je verder kijken dan markt en overheid.’

Irene van Staveren (1963) is hoogleraar Pluralistische Ontwikkelingseconomie aan het Institute of Social Studies van de Erasmus Universiteit Rotterdam. Zij is lid van het Sustainable Finance Lab en schrijft columns voor Trouw. Foto: Eric Brinkhorst / ANP©

Wat doet een pluralistisch ontwikkelingseconoom?

‘Pluralistisch ontwikkelingseconoom klinkt nogal abstract, maar wat ik doe is eigenlijk heel praktisch. Ik richt me wat meer op ontwikkelingslanden en maak gebruik van verschillende economische benaderingen. Dat vind ik belangrijk, om weerstand te bieden tegen de eenzijdigheid van de economische wetenschap van de afgelopen veertig jaar. We hoeven niet af van die ene blik op de economie die dominant is, de mainstream economie, maar we moeten deze blik wel verrijken met wat andere economische benaderingen te bieden hebben. Bijvoorbeeld de feministische, sociale of ecologische economie. Zonder dat soort benaderingen gaat het echt niet lukken om de economische uitdagingen van vandaag succesvol aan te gaan.’

Wat zijn die uitdagingen, midden in de coronacrisis?

‘Ik ben altijd iemand voor wie het glas halfvol is, hoe benard de situatie ook is. Het ziet er nu inderdaad niet best uit. Voor bedrijven, voor werknemers, voor mensen die afhankelijk zijn van een uitkering en thuis vereenzamen.

Desondanks ben ik hoopvol. Juist nu de economie bijna tot stilstand is gekomen, is er ruimte om voor een andere koers te kiezen. Ik ben positief verrast door onze overheid, die net als in veel andere landen, het lef heeft gehad om zoveel geld vrij te maken voor steun aan bedrijven en werk­nemers. Ik hoop wel dat we de toegenomen overheidsinvesteringen ook gaan gebruiken om onze eco­nomie op de schop te nemen.’

Wat is er mis met de manier waarop de economie nu is vormgegeven?

‘We blijken veel kwetsbaarder dan we gedacht hadden. Jarenlang was het idee dat een sterke economie zo efficiënt mogelijk moest zijn ingericht. Bedrijven, maar ook de publieke sector, moesten vooral de kosten laag houden. Dat werd echt gezien als de kracht van de economie. In interna­tionale lijstjes, waarin economieën met elkaar vergeleken worden, wordt vooral ook gekeken naar concurrentiekracht en economische groei. Dus maatstaven voor hoe efficiënt er wordt gewerkt. En dan scoort Nederland uitstekend. Maar nu moeten we constateren dat juist deze opvatting van een efficiënte economie, Nederland zwak heeft gemaakt.’

Pleit je er dan voor om minder efficiënt te gaan werken?

‘Als econoom vind ik efficiëntie natuurlijk een belangrijke waarde. Maar het is niet de enige waarde die van belang is. Wat helpt is om een onderscheid te maken tussen twee manieren waarop over efficiëntie wordt gedacht. Aan de ene kant heb je lineaire efficiëntie. Dat gaat over de vraag of een onderneming of een productieproces zo efficiënt mogelijk is ingericht. Met als gevolg een heel specifiek soort bedrijven. Denk aan lange, internationale waardeketens, waarbij bij elke stap de kosten zo laag mogelijk worden gehouden, zodat er zoveel mogelijk overblijft voor de consument en de aandeelhouder.

Wat tijdens deze crisis overduidelijk naar voren komt, is dat zo’n inrichting van de economie ertoe leidt dat we heel goed zijn in efficiënt produceren, maar nauwelijks het vermogen hebben om schokken op te vangen of erop te reageren. Daarom hadden we aan het begin van de coronacrisis opeens grote tekorten aan mondkapjes, beschermende middelen en beademingsmachines. Ook de mogelijkheden om dit soort producten uit het buitenland te halen waren ineens flink beperkt.

Wat altijd de kracht leek van onze economie, de efficiëntie, bleek toen juist de grote zwakte. Daarom pleit ik voor dynamische efficiëntie, de tweede manier waarop je over efficiëntie kunt denken. In plaats van steeds maar per organisatie of product de kosten zo laag mogelijk te houden, staat bij die benadering de vraag centraal of het systeem als geheel efficiënt is. Want dat is wat een economie is: een dynamisch systeem. Markten staan niet los van elkaar. Ook niet van de overheid en de samenleving. Er zijn allerlei onzekerheden, en soms grote schokken, zoals bij een pandemie.

Het grappige is dat als je zo kijkt naar efficiëntie, het ook makkelijker is om ruimte te geven aan andere waarden. Want dan staat efficiëntie niet per definitie tegenover rechtvaardigheid, gelijkheid, verbondenheid of stabiliteit, maar kunnen die samengaan.’

Maken hogere lonen de economie beter?

‘In de standaard economieboekjes leer je bij het vak welvaartseconomie dat een gelijkere inkomensverdeling minder efficiëntie betekent. Dus dat het ene automatisch ten koste gaat van het andere. Het simpele idee daar­achter is dat als je hoge belastingen heft op hoge inkomens, en je dat ten goede laat komen aan de mensen met lage inkomens, de eerste groep naar het buitenland vertrekt en de tweede groep minder hard op zoek gaat naar een baan.

Maar ook dat is een voorbeeld van dat lineaire efficiëntie-denken, waarbij hoge lonen vooral worden gezien als hoge kosten. In een veel bredere context, waarin we erkennen dat je voor een goede samenwerking tussen arbeid en kapitaal waarden nodig hebt als onderling vertrouwen en verbondenheid, om samen tot een oplossing te komen, is een gelijkere inkomensverdeling helemaal niet inefficiënt.

Gelukkig wordt er ook steeds meer onderzoek gedaan met zo’n kijk op de economie, zelfs door organisaties als het IMF, de Wereldbank en de OESO. Zij hebben de laatste jaren verschillende studies gepubliceerd waaruit blijkt dat op macro-economisch niveau meer gelijkheid helemaal niet hoeft te leiden tot lagere economische groei.’

Dus moeten we toe naar minder markt en meer overheid?

‘In het oude denken gaat het vaak over de vraag wat beter is: kapitalisme of staatssocialisme. Van staatssocialisme hebben we allemaal kunnen zien dat dat niet werkt, dus wordt kapitalisme al snel als minst slechte van de twee beschouwd. Dat is echt een valkuil, dat exclusief denken in twee categorieën. Daar wil ik aan voorbij. En ik denk dat dat kan, vandaar dat ik de term postkapitalisme gebruik in plaats van socialisme of communisme.

Ik geloof niet in een staatsgeleide economie. Grote denkers als Adam Smith en Karl Polanyi, wezen er al op dat elke goed functionerende economie niet alleen uit een markt en een overheid bestaat, maar ook uit een gemeenschap. Daar zit de uitweg.

We moeten erkennen dat de gemeenschap een belangrijke rol dient te spelen in de economie. Samenwerken, dingen voor elkaar doen, vrijwilligerswerk, bottom-up initiatieven, coöperaties, daar ligt de oplossing. Daar moeten we meer ruimte voor maken in de economie. Dat betekent minder ruimte voor de markt, maar ook minder ingrijpen door de staat. Ik ben wel voor een sterke overheid, maar niet per definitie voor een overheid die allerlei activiteiten naar zich toetrekt.’

Wat betekent dit in de praktijk?

‘Er gebeurt nu al heel veel. Initiatieven waarbij markt, overheid en gemeenschap op een heel nieuwe manier samenkomen, met daarbij een leidende rol voor de gemeenschap. Denk bijvoorbeeld aan buurten die samen investeren in een windturbine. Zij produceren zelf, de markt wordt buiten de deur gehouden. Natuurlijk maken ze wel gebruik van het elektriciteitsnet van de overheid, maar de overheid zorgt slechts voor de ondersteuning.

Of denk aan gemeenten waar inwoners zeggen: wij willen een woongroep oprichten of in een appartementencomplex wonen dat zo duurzaam mogelijk is. Help ons alsjeblieft. Sommige gemeentes doen dat ook. Bijvoorbeeld door samen te bouwen met toekomstige bewoners die zelf in hun woning investeren, met een veel kleinere rol voor projectontwikkelaars.

Dus de overheid, in dit geval de gemeente, neemt dan vooral een faciliterende rol aan. Terwijl burgers, in onderlinge verbanden als stichtingen, verenigingen en coöperaties, een leidende rol innemen. Daardoor speelt de markt per definitie een veel kleinere rol, hooguit een dienende.’

Wat moet de overheid dan wel doen?

‘Ook de overheid is op alle niveaus geïnfecteerd met het marktdenken. Datzelfde idee van lineaire efficiëntie, is ook daar alom aanwezig. Dat komt omdat de economen die bij de overheid werken dezelfde manier van denken tijdens hun opleiding hebben meegekregen.

Het is heel moeilijk om daar weer vanaf te komen. Wat daarbij kan helpen zijn nieuwe ideeën over economie en de rol van de overheid daarin. Bijvoorbeeld van iemand als Kate Raworth die met Donuteconomie een heel verfrissend boek heeft geschreven, waarin de nadruk wordt gelegd op het centraal stellen van meer waarden en doelen in de economie. Of van Mariana Mazzucato, van wie recent weer een nieuw boek is verschenen, waarin ze zegt dat de overheid vooral missies moet hebben, in plaats van alleen maar economische groei na te streven. Daar ligt volgens mij ook de oplossing. Dat de overheid weer verschillende doelen voor ogen heeft en kijkt hoe ze deze zo goed mogelijk kan combineren.’

Wat betekent dat voor de manier waarop we bedrijven inrichten?

‘Gelukkig zien we deze ontwikkeling ook bij bedrijven. We zien coöperaties opkomen, waarbij werknemers ook eigenaar zijn. Of bedrijven waar men zegt: Het moet niet gaan om winstmaximalisatie, maar om het formuleren van bredere missies die in het hele bedrijfshandelen nageleefd moeten worden.

Denk bijvoorbeeld aan bedrijven waarvan een groot deel van de aandelen in handen is van een stichting, die onafhankelijk is van de bedrijfsleiding en die de missie bewaakt. In Nederland kun je dan denken aan de Triodosbank, waarvan je geen aandelen kunt kopen, maar alleen certificaten van aandelen. Daar zit dan een stichting tussen die de maatschappelijke doelen bewaakt. Of denk aan het Duitse Bosch, groot in de automobieltechnologie en bekend van de huishoudelijke apparaten, dat de aandelen in een stichting heeft zitten die veel geld investeert in de gezondheidszorg. Of aan de Deense bierbrouwer Carlsberg, waarvan de oprichter een eeuw geleden al regelde dat de winst ten goede komt aan de wetenschap.

Het zijn allemaal voorbeelden waarbij overheden en bedrijven op zoek zijn naar hoe ze hun doelstellingen en doelgroepen kunnen verbreden, gericht op meer dan alleen de aandeelhouder en de consument.

Ik denk dat we in een heel interessante tijd leven, waarin er allerlei initiatieven komen waarbij het versterken van de gemeenschap en het inperken van de markt centraal staan. Met ook een andere, meer dienende overheid.’

Leren van oude denkers

In 2016 bracht Irene van Slaveren een boek uit met als titel Wat wij kunnen leren van economen die (bijna) niemand meer leest? Hierin schrijft ze over onder anderen Karl Marx, Hyman Minsky en Joan Robinson. Kunnen deze oude economen ons helpen bij het denken over de economie na corona?

Karl Marx (1818-1883)

In haar boek zet Van Staveren twee van Marx’ inzichten centraal. Het eerste is dat kapitaal opeenhoopt. In marxistische termen: kapitaal accumuleert. Marx zag in zijn tijd de economie veranderen van een economie waar de productie en uitwisseling van goederen en diensten een doel was, naar een economie waar deze slechts een middel waren om kapitaal te vergaren. Het tweede inzicht dat Marx had, is dat kapitaal arbeid inhuurt in plaats van andersom. Door zich te organiseren in vakbonden of coöperaties kunnen werkers de macht van het kapitaal inperken.

Van Staveren: ‘Marx kwam met de beste en sterkste kritiek op het kapitalisme. Eigenlijk is dat nog steeds zo. Dat wordt ook breed erkend. Dat maakt hem ook vandaag nog zo relevant. Want als we het beest willen temmen, moeten we het goed begrijpen. Dat maakt Marx voor mij de belangrijkste denker als het gaat om het in de kern veranderen van de economie.’

Hyman Minsky (1919-1996)

Hyman Minsky was degene die de term fragiliteit muntte bij bestudering van de financiële markten. Volgens Van Staveren was Minsky ervan doordrongen dat financiële markten van nature kwetsbaar zijn. Een inzicht dat nog altijd relevant is, gezien de enorme invloed van financiële markten op de economie. Hoe gevaarlijk een losgeslagen financiële sector is blijkt ook nu weer, nu beurzen ondanks de crisis alle records breken en de prijzen van bijvoorbeeld huizen en cryptomunten tot ongekende hoogtes stijgen.

Van Staveren: ‘Het is volstrekt duidelijk dat zo’n harde stijging, die onvoldoende gelegitimeerd kan worden door harde onderliggende economische waarden, een financiële bubbel is, die op enig moment gaat barsten. Daarom zouden we Minsky moeten herlezen en zijn lessen moeten toepassen op de economie als geheel.’

Foto’s: Wikimedia©

Joan Robinson (1903-1983)

Van Staveren schrijft in haar boek dat Joan Robinson een bij uitstek tegendraadse econome was. Het doel van economie studeren omschreef zij als: ‘Leren niet misleid te worden door economen.’ Robinsons kritische houding verschafte haar volgens Van Staveren het inzicht dat een competitieve markt uiteindelijk leidt tot een markt met een paar grote spelers die de dienst uitmaken (een oligopolie). Dat is de uitkomst van slinkse samenwerking, schaalvoordelen en fusies.

Van Staveren: ‘De inzichten van Joan Robinson zijn ontzettend nuttig als het gaat om de vraag hoe we moeten omgaan met verschillende soorten markten. Robinson schreef een prachtig boek over concurrentie op markten waar een paar grote spelers actief zijn – zoals bij de Nederlandse bank- of energiemarkt – ten opzichte van markten waar een monopolie is. Haar inzicht is dat een monopolie vaak veel minder verspillend is dan een oligopolie, omdat in een oligopolie enorme bedragen worden verspild aan zaken als marketing. Bij een monopolie kan verspilling worden voorkomen, mits er voldoende toezicht is. Daarom is het vaak beter om een publiek monopolie te hebben. Relevante inzichten voor vragen waar we nu ook voor staan, zoals wat te doen met Big Tech?’