De economie van het algemeen belang
Denken over een Green New Deal betekent denken over een grondige herziening van de economie. Gericht op mens en milieu, in plaats van op winst en economische groei. Is dat mogelijk? Drie voorstellen, als eerste schets van hoe die nieuwe economie eruit kan zien.
Wie in het verkeerde deel van de stad wordt geboren, sterft gemiddeld vier jaar eerder dan anderen. Mensen met relatief weinig inkomen en opleiding leven zelfs veertien jaar korter in goede gezondheid.
Ondanks overheidsfinanciering voor vrijwel alle belangrijke uitvindingen, hebben bedrijven het eigendomsrecht in handen, waar ze doorgaans handig gebruik van maken om er zo veel mogelijk aan te verdienen.
Het is volledig legaal om een bedrijf op te kopen, met schulden vol te pompen, alle cash er uit te halen, en het vervolgens failliet te laten gaan.
Deze voorbeelden zijn geen excessen van de neoliberale markteconomie. Ze zijn volstrekt normaal geworden in een wereld waarin de markt het heeft gewonnen van de maatschappij.
Markt versus algemeen belang
De markt won het van de publieke sector, want de markt zou superieur zijn in het organiseren van zorg, onderwijs of huisvesting. De markt zou goedkoper zijn, waardoor de lasten omlaag konden. Bovendien zou de markt keuzevrijheid bieden en zou de kwaliteit door het vrije spel van vraag en aanbod vanzelf beter worden.
De markt won het van industriebeleid door de overheid, want het zou goed zijn wanneer bedrijven profiteerden van hun uitvindingen. Dat zou leiden tot meer investeringen in onderzoek en innovatie, in het belang van ons allemaal. Op voorwaarde dat we de octrooien en patenten stevig zouden beschermen, anders ging niemand hier meer tijd en geld in steken.
De markt won het van de werkers, want (internationale) investeerders moesten zonder weerstand beslissen over investeringen. Zij zouden het beste weten hoe een bedrijf ervoor stond, en het best op hun geïnvesteerde kapitaal letten. Maak het hen zo eenvoudig mogelijk om van investering te wisselen, luidde het credo, zodat ze altijd zo doelmatig mogelijk zijn. Dat pakt voor iedereen het beste uit.
Daarmee won de markt de wereld voor iedereen die het zelf wel kan redden. En verloor het algemeen belang.
Tijd voor nieuwe doelen
Op de markt wordt kapitaal niet geïnvesteerd in de goederen en diensten die we belangrijk vinden of nodig hebben, maar in die zaken waar veel aan te verdienen valt, het liefst op korte termijn. Wie enkel streeft naar economische groei kan dan ook tevreden zijn: de Nederlandse economie groeide de afgelopen dertig jaar vrijwel onafgebroken. Maar wie andere doelen stelt, zoals het aanpakken van de gigantische ongelijkheid en het bestrijden van klimaatverandering, moet op zoek naar een andere economie.
Ongelijkheid is een bekend probleem, maar wordt niet bestreden. De afgelopen tien jaar nam het vermogen van de rijkste 1 procent toe met 6 procent per jaar, de helft meer dan het vermogen van de rest van de samenleving. De vermogensongelijkheid in Nederland is uitgegroeid tot de grootste in de geïndustrialiseerde wereld, met uitzondering van de VS. In de gehele publieke sector, van zorg en onderwijs tot huisvesting en veiligheid, maakt het steeds meer
uit hoeveel geld je hebt.
Klimaatverandering is eveneens een bekend probleem dat niet wordt bestreden. Waren het voorheen de kleine criminele bedrijven die gif loosden in de rivier, nu zijn wereldwijd negentig bedrijven verantwoordelijk voor maar liefst twee derde van de totale CO2-uitstoot. De afgelopen 25 jaar waren zij hoofdverantwoordelijk voor net zoveel CO2-uitstoot als de hele mensheid had gedaan in haar hele bestaan op aarde.
Drie denkrichtingen
Het moet anders. Een economie gericht op het leven van de mens en het behoud van de planeet is een fundamenteel andere wereld. Drie denkrichtingen bieden een eerste schets van die nieuwe wereld.
1. Investeer in de publieke sector, om ongelijkheid te bestrijden.
Daarvoor zijn forse investeringen in onderwijs en zorg nodig. Ook de infrastructuur, waaronder
het openbaar vervoer en de sociale woningbouw, krijgen flinke publieke investeringen, gericht op het welzijn van de mens en het tegengaan van CO2-uitstoot.
2. Voer een groen industriebeleid, met een ondernemende overheid, om klimaatverandering te bestrijden.
Investeer in fundamenteel onderzoek, dat per definitie niet door de markt kan worden gefinancierd. Organiseer uitdagingen waarbij bedrijven worden beloond voor behaalde resultaten die een geformuleerd publiek belang dienen. Daarbij wordt de industrie gestimuleerd om innovatieve methoden te ontwikkelen, die vervolgens publiekelijk beschikbaar zijn. Investeer als overheid in kansrijke bedrijven die een belangrijk publiek doel dienen, ook als niet elke onderneming uitgroeit tot een florerend bedrijf. Zorg dat de gecreëerde nieuwe groene industrie, die nodig is voor het produceren van bijvoorbeeld windmolens en zonnepanelen, zoveel mogelijk in Nederland plaatvindt, bij bedrijven met publieke deelnemingen.En maak werk van expertise bij publieke instellingen om de kwaliteit van deze investeringen in de gaten te kunnen houden.
3. Een publieke sector en industrie kunnen niet van bovenaf worden aangestuurd.
Juist de werkers in deze sectoren moeten meer zeggenschap krijgen. Onderwijs- en zorginstellingen werken samen en richten zich op onderwijs- en zorgdoelen die hun werkers bepalen. De leerkracht en verpleegkundige werken op basis van beroepseer enprofessionaliteit. In de industrie krijgen werkers zeggenschap over grote bedrijven, zodat de economie weer van ons allemaal wordt. Werkers weten het beste hoe hun bedrijf ervoor staat en hebben er belang bij dat het over tien of twintig jaar nog steeds een nuttige rol heeft in de economie.
Democratisering van de economie
Willen we de economie fundamenteel hervormen zodat het algemeen belang prevaleert boven het eigenbelang, dan is naast massale publieke investeringen, zeggenschap van werkers essentieel. Die kan worden vergroot door een werkersfonds in te stellen, zoals in de jaren zeventig werd voorgesteld door de econoom Rudolf Meidner. In zijn plan zouden werkersfondsen per sector, bestuurd door de vakbond, een steeds groter deel van het eigenaarschap van alle ondernemingen in handen krijgen. In Zweden werd dit plan in sterk afgezwakte vorm ingevoerd. Bernie Sanders oppert nu in de VS een alternatief, vergelijkbaar met het plan voor een ‘inclusive ownership fund’ van de Britse schaduwminister John McDonnell. In het Britse plan wordt elk jaar 1 procent van de aandelen van een bedrijf aan de werkers overgemaakt, tot dit belang de tien procent bereikt.
De SP pleit voor een vergelijkbare variant, namelijk het gouden aandeel. Daarmee krijgen werkers een doorslaggevende stem bij alle belangrijke besluiten en delen zij jaarlijks mee in de winst.