21 maart: Keerpunt in de zorg?

‘Voor ons zijn de gemeenteraadsverkiezingen een referendum. Een referendum over afschaffing van de marktwerking in de thuiszorg.’ Dat zegt Mathijs ten Broeke, ­SP-fractievoorzitter en lijsttrekker in ­Zutphen. Al jaren bepleit zijn partij de oprichting van een gemeentelijke stichting waarin de thuiszorgers in vaste dienst komen en zekerheid krijgen. Ten Broeke: ‘Dan zijn er geen aanbestedingen meer ­nodig en krijgen de mensen die werken in
de thuiszorg duurzame contracten.’ 

Die wens komt niet zomaar uit de lucht vallen in Zutphen. Vijf jaar geleden al legde de SP een zwartboek op tafel, waarin de schrijnende gevolgen van de marktwerking werden beschreven. Ontslagrondes, werken voor minder loon en slechtere zorg; het speelde allemaal in Zutphen. Duizenden handtekeningen werden opgehaald voor verbetering en samen met ontslagen thuiszorgwerkers wist de SP de zaak in beweging te krijgen: in 2015 stelde de meerderheid van de gemeenteraad dat het anders moest. Wat niet betekende dat de weg meteen vrij was om de marktwerking af te schaffen. ‘Verhullende vertragingstactiek’, noemt Mathijs ten Broeke het gedrag van diverse politici, die er om de een of andere reden toch niet aan durfden – of wilden. Begin dit jaar stemde een minimale meerderheid van de raad ‘toch maar’ tegen de afschaffing van de markt­werking. ‘Daarom maken wij van de raadsverkiezingen een referendum. Op 21 maart kunnen de mensen tegen de marktwerking in de huishoudelijke hulp stemmen, door ­op de SP te stemmen. We hebben keer op keer gemerkt dat de Zutphense bevolking de marktwerking zat is. Tijdens handtekeningenacties, tijdens het buurten: acht à negen van de tien mensen zijn het met ons eens.’

Thuiszorg Zutphen

Ook de SP in Oude IJsselstreek moet nog even wachten tot de marktwerking in de huishoudelijke zorg wordt beëindigd. Het plan voor een gemeentelijke coöperatie waarin zorg- en welzijnsinstellingen samenwerken in plaats van concurreren bleek onlangs nog niet haalbaar. ‘Nóg niet,’ benadrukt SP’er Maurits Gemmink, ‘want we geven de moed zeker niet op. We kunnen het mantra van het zogenaamde uitbesteden (waarbij de lokale overheden publieke taken meer en meer overlaten aan marktpartijen) samen met de zorgmedewerkers en de bevolking doorbreken.’

Collectief probleem

Uit het genoemde Zutphense zwartboek, nota bene al uit 2013, komt naar voren dat tal van cliënten minder hulp of zelfs helemaal geen hulp meer krijgen. En het is precies dat gegeven – mensen die geen zorg meer krijgen – dat ook ten grondslag ligt aan de steeds sterker wordende roep om betere tandzorg voor kinderen. SP-voorzitter Ron Meyer gooide onlangs daarover een steentje in de landelijke vijver. In zijn stad Heerlen bedraagt volgens cijfers van het Erasmus MC het percentage kinderen dat niet naar de tandarts gaat voor gebitscontrole ruim ­26 procent; in Kerkrade zelfs 30 procent. ‘Een kindergebit mag geen teken van armoede zijn’, zegt Meyer: ‘Het is geen individueel probleem; slechtere gezondheid is een collectief probleem.’ De SP’er pleit ervoor dat gemeenten, scholen en (jeugd)tandartsen met elkaar in gesprek gaan, zodat kinderen ten minste een keer per jaar naar de tandarts gaan. Hans Boer­winkel, SP-fractievoorzitter in Doetinchem, heeft inmiddels een plan gelanceerd voor een tandartsbus die langs de scholen gaat. ‘In Doetinchem vindt bij een kleine achttien procent van de kinderen geen periodieke controle plaats. Maar dat is maar een gemiddelde; in een van onze sociaal zwakkere wijken gaat een op de drie niet naar de tandarts. Dat betekent dat je aan het gebit van een kind kunt zien of het uit een arme wijk komt of niet. Dat mogen we niet ­accepteren.’

Maar een tandartsbus doet toch wel een beetje denken aan de oude schooltandarts. Menigeen zal gruwelen bij de gedachte aan die meneer die je uit de klas haalde en vervolgens ogenschijnlijk meedogenloos de boor hanteerde (fjiiiieeeew-fjiiiieeeeew). Of dertig, veertig jaar na dato nog misselijk worden, denkend aan dat fluorgebitje waarmee ze je tien minuten lang boven een plastic bekertje lieten zeveren. Hans Boerwinkel neemt die angst weg: ‘De tandartsen van nu zijn modern en niet te vergelijken met die van toen. Een andere bedenking die ik hoor is: maar tandzorg is toch gratis tot 18 jaar? Dat klopt, maar de praktijk is vaak dat als de ouders niet meer naar de tandarts gaan, hun kinderen ook niet meer gaan. Daarom vind ik de tandartsbus die naar scholen gaat voor periodieke controle een waardevol idee. Vandaaruit kunnen kinderen dan indien nodig naar een reguliere tandarts. De capaciteit is geen probleem.’ Volgens Boerwinkel vormen de financiën evenmin een obstakel. ‘Het geld ligt op de plank bij de zorgverzekeraars. Het is zaak dat de gemeente met de GGD, tandartsen en mondhygiënisten in gesprek gaat. Gezondheid is immers ook
een taak van de gemeente.’

In het oosten van Noord-Brabant rijden al jaren zogenaamde ‘dental cars’ rond, die de scholen afgaan. ‘Die koesteren wij’, zegt Henk van Gerven, ex-Kamerlid en voor­zitter van de SP-afdeling in Oss. ‘In Oss gaat ongeveer een van de negen kinderen dat niet naar de tandarts, terwijl dat landelijk een op de vijf is.’ Ook Van Gerven ziet dat ouders die niet verzekerd zijn voor tandzorg hun kinderen vaak ook niet stimuleren om de tandarts te bezoeken. ‘Dat is een reden te meer om lokaal te blijven werven voor het Nationaal ZorgFonds (NZF). Want het NZF pleit juist voor een breed pakket, mét tandzorg, fysiotherapie en geestelijke gezondheidszorg. Ik ben ervan overtuigd dat als de ouders verzekerd zijn voor tandzorg, ze hun kinderen ook meenemen.’ Ron Meyer: ‘Tandzorg voor kinderen is belangrijk. Of je de oplossing nou schooltandarts noemt of anders, of je de kinderen nou van school komt ophalen om naar de tandarts te gaan of de dat bus zelf compleet is uitgerust; het gaat erom dat er een oplossing komt voor een groeiend probleem. En dat probleem is, uiteindelijk, het verschil tussen arm en rijk.’